Nederduits

Hello, you have come here looking for the meaning of the word Nederduits. In DICTIOUS you will not only get to know all the dictionary meanings for the word Nederduits, but we will also tell you about its etymology, its characteristics and you will know how to say Nederduits in singular and plural. Everything you need to know about the word Nederduits you have here. The definition of the word Nederduits will help you to be more precise and correct when speaking or writing your texts. Knowing the definition ofNederduits, as well as those of other words, enriches your vocabulary and provides you with more and better linguistic resources.

Dutch

Dutch Wikipedia has an article on:
Wikipedia nl

Alternative forms

Etymology

From neder +‎ Duits.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈneː.dərˌdœy̯ts/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: Ne‧der‧duits

Proper noun

Nederduits n

  1. the Low German or Low Saxon language, now in general usage often restricted to German Low German
  2. (obsolete) Any continental West Germanic language that is neither High German nor Frisian, thus including Dutch as well as Low German.
    • 1882, Nederlandsche spraakleer door D. de Groot, 4th edition, page 7:
      Tot het Nederduitsch behooren mede het Oudsaksisch, het Angelsaksisch, het Nederfrankisch en het Friesch.
      (please add an English translation of this quotation)
    • 1892, A. Dassonville, “Over de plaats van het Dietsch in de verdeeling der Indogermaansche Talen, p. XIIf., in: Biblad van Biekorf, in't jaar 1892: Bijblad van "Biekorf" in Oostermaand 1892”, in 1892 — Biekorf. Dat is een leer- en leesblad voor alle verstandige Vlamingen, verschijnende 24 maal 's jaars:
      Het Duitsch wordt verdeeld in Hoogduitsch en Nederduitsch. Het groot verschil tusschen beide is de tweede of hoogduitsche klangverschuiving ([...]), waarvan het Nederduitsch vrij gebleven is. [...] Het Nederduitsch begrijpt het Saksisch en het Nederfrankisch. In het Oudsaksisch bestaat [...] heden heet zij Nedersaksisch, of Nederduitsch in eenen engeren zin, of ook nog, en meest Platduitsch.
      (please add an English translation of this quotation)
    • 1893, Theod. Stille, “Historische inleiding tot de Germaansche en Nederlandsche taalwetenschap”, in Het Belfort. Maandschrift gewijd aan Letteren, Kunst en Wetenschap. Achtste jaargang, 1893, page 123:
      In ons overzicht der Germaansche talen (zie [..]) werd de Westgermaansche of Duitsche groep in twee afdeelingen gescheiden: in die eerste plaatsten wij het Nederduitsch, in de andere het Hoogduitsch.
      (please add an English translation of this quotation)
    • 1968, Dr. E. Rijpma en Dr. F. G. Schuringa: Nederlandse spraakkunst: Bewerkt door Dr. Jan van Bakel: Eenentwintigste druk, page 19 & 24:
      • Het Nederduits wordt wel verdeeld in Nederfrankisch en Saksisch (op Duits gebied gewoonlijk Nederduits genoemd).
      • In ons land werd door de Westgermaanse volksstammen het Nederduits (Nederfrankisch en Saksisch) en het Fries gesproken.
  3. (obsolete) Dutch

Synonyms

Antonyms

  • (antonym(s) of Low German (language group)): Hoogduits

Derived terms

Descendants

  • English: Netherdutch (calque)

Adjective

Nederduits (comparative Nederduitser, superlative meest Nederduits or Nederduitst)

  1. Low German (see above)
  2. (obsolete) Dutch

Declension

Declension of Nederduits
uninflected Nederduits
inflected Nederduitse
comparative Nederduitser
positive comparative superlative
predicative/adverbial Nederduits Nederduitser het Nederduitst
het Nederduitste
indefinite m./f. sing. Nederduitse Nederduitsere Nederduitste
n. sing. Nederduits Nederduitser Nederduitste
plural Nederduitse Nederduitsere Nederduitste
definite Nederduitse Nederduitsere Nederduitste
partitive Nederduits Nederduitsers