aanleren

Hello, you have come here looking for the meaning of the word aanleren. In DICTIOUS you will not only get to know all the dictionary meanings for the word aanleren, but we will also tell you about its etymology, its characteristics and you will know how to say aanleren in singular and plural. Everything you need to know about the word aanleren you have here. The definition of the word aanleren will help you to be more precise and correct when speaking or writing your texts. Knowing the definition ofaanleren, as well as those of other words, enriches your vocabulary and provides you with more and better linguistic resources.

Dutch

Etymology

From aan +‎ leren.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈaːnˌleːrə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: aan‧le‧ren

Verb

aanleren

  1. (transitive, intransitive) to learn (to acquire knowledge, skills or habits)
  2. (transitive) to teach (to impart knowledge, skills or habits)

Conjugation

Conjugation of aanleren (weak, separable)
infinitive aanleren
past singular leerde aan
past participle aangeleerd
infinitive aanleren
gerund aanleren n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular leer aan leerde aan aanleer aanleerde
2nd person sing. (jij) leert aan, leer aan2 leerde aan aanleert aanleerde
2nd person sing. (u) leert aan leerde aan aanleert aanleerde
2nd person sing. (gij) leert aan leerde aan aanleert aanleerde
3rd person singular leert aan leerde aan aanleert aanleerde
plural leren aan leerden aan aanleren aanleerden
subjunctive sing.1 lere aan leerde aan aanlere aanleerde
subjunctive plur.1 leren aan leerden aan aanleren aanleerden
imperative sing. leer aan
imperative plur.1 leert aan
participles aanlerend aangeleerd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Antonyms

Derived terms

Anagrams