aanpraten

Hello, you have come here looking for the meaning of the word aanpraten. In DICTIOUS you will not only get to know all the dictionary meanings for the word aanpraten, but we will also tell you about its etymology, its characteristics and you will know how to say aanpraten in singular and plural. Everything you need to know about the word aanpraten you have here. The definition of the word aanpraten will help you to be more precise and correct when speaking or writing your texts. Knowing the definition ofaanpraten, as well as those of other words, enriches your vocabulary and provides you with more and better linguistic resources.

Dutch

Etymology

From aan +‎ praten.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈaːmˌpraː.tə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: aan‧pra‧ten

Verb

aanpraten (ditransitive)

  1. to talk into buying
    Synonym: aansmeren
    Die verkoper heeft me deze stofzuiger aangepraat.
    That salesman talked me into buying this vacuum cleaner.
  2. to talk into believing, to make believe
    Toen ik ziek was, werd me van alles aangepraat.
    When I was ill, I was told all sorts of things.

Conjugation

Conjugation of aanpraten (weak, separable)
infinitive aanpraten
past singular praatte aan
past participle aangepraat
infinitive aanpraten
gerund aanpraten n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular praat aan praatte aan aanpraat aanpraatte
2nd person sing. (jij) praat aan praatte aan aanpraat aanpraatte
2nd person sing. (u) praat aan praatte aan aanpraat aanpraatte
2nd person sing. (gij) praat aan praatte aan aanpraat aanpraatte
3rd person singular praat aan praatte aan aanpraat aanpraatte
plural praten aan praatten aan aanpraten aanpraatten
subjunctive sing.1 prate aan praatte aan aanprate aanpraatte
subjunctive plur.1 praten aan praatten aan aanpraten aanpraatten
imperative sing. praat aan
imperative plur.1 praat aan
participles aanpratend aangepraat
1) Archaic.