aanstoten

Hello, you have come here looking for the meaning of the word aanstoten. In DICTIOUS you will not only get to know all the dictionary meanings for the word aanstoten, but we will also tell you about its etymology, its characteristics and you will know how to say aanstoten in singular and plural. Everything you need to know about the word aanstoten you have here. The definition of the word aanstoten will help you to be more precise and correct when speaking or writing your texts. Knowing the definition ofaanstoten, as well as those of other words, enriches your vocabulary and provides you with more and better linguistic resources.

Dutch

Etymology

From aan +‎ stoten.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈaːnˌstoːtə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: aan‧sto‧ten

Verb

aanstoten

  1. (transitive) to bump into (something), to collide with
  2. (transitive) to nudge someone to get their attention

Conjugation

Conjugation of aanstoten (weak with strong past participle, separable)
infinitive aanstoten
past singular stootte aan
past participle aangestoten
infinitive aanstoten
gerund aanstoten n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular stoot aan stootte aan aanstoot aanstootte
2nd person sing. (jij) stoot aan stootte aan aanstoot aanstootte
2nd person sing. (u) stoot aan stootte aan aanstoot aanstootte
2nd person sing. (gij) stoot aan stootte aan aanstoot aanstootte
3rd person singular stoot aan stootte aan aanstoot aanstootte
plural stoten aan stootten aan aanstoten aanstootten
subjunctive sing.1 stote aan stootte aan aanstote aanstootte
subjunctive plur.1 stoten aan stootten aan aanstoten aanstootten
imperative sing. stoot aan
imperative plur.1 stoot aan
participles aanstotend aangestoten
1) Archaic.
Conjugation of aanstoten (strong class 7, separable)
infinitive aanstoten
past singular stiet aan
past participle aangestoten
infinitive aanstoten
gerund aanstoten n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular stoot aan stiet aan aanstoot aanstiet
2nd person sing. (jij) stoot aan stiet aan aanstoot aanstiet
2nd person sing. (u) stoot aan stiet aan aanstoot aanstiet
2nd person sing. (gij) stoot aan stiet aan aanstoot aanstiet
3rd person singular stoot aan stiet aan aanstoot aanstiet
plural stoten aan stieten aan aanstoten aanstieten
subjunctive sing.1 stote aan stiete aan aanstote aanstiete
subjunctive plur.1 stoten aan stieten aan aanstoten aanstieten
imperative sing. stoot aan
imperative plur.1 stoot aan
participles aanstotend aangestoten
1) Archaic.

Derived terms