aflezen

Hello, you have come here looking for the meaning of the word aflezen. In DICTIOUS you will not only get to know all the dictionary meanings for the word aflezen, but we will also tell you about its etymology, its characteristics and you will know how to say aflezen in singular and plural. Everything you need to know about the word aflezen you have here. The definition of the word aflezen will help you to be more precise and correct when speaking or writing your texts. Knowing the definition ofaflezen, as well as those of other words, enriches your vocabulary and provides you with more and better linguistic resources.

Dutch

Etymology

From af +‎ lezen.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈɑfleːzə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: af‧le‧zen

Verb

aflezen

  1. (transitive) to read off, to read from a measurement device
    Hij kon de temperatuur op het display van de thermometer aflezen.
    He could read off the temperature from the display of the thermometer.
    Om de juiste dosering te bepalen, moet je de maatbeker goed aflezen.
    To determine the correct dosage, you need to read the measuring cup carefully.
    De meetapparatuur werd gebruikt om nauwkeurig de spanning te aflezen.
    The measuring equipment was used to accurately read off the voltage.
    De cijfers waren duidelijk te aflezen van het scherm van de weegschaal.
    The numbers were clearly read off from the screen of the scale.

Conjugation

Conjugation of aflezen (strong class 5, separable)
infinitive aflezen
past singular las af
past participle afgelezen
infinitive aflezen
gerund aflezen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular lees af las af aflees aflas
2nd person sing. (jij) leest af, lees af2 las af afleest aflas
2nd person sing. (u) leest af las af afleest aflas
2nd person sing. (gij) leest af laast af afleest aflaast
3rd person singular leest af las af afleest aflas
plural lezen af lazen af aflezen aflazen
subjunctive sing.1 leze af laze af afleze aflaze
subjunctive plur.1 lezen af lazen af aflezen aflazen
imperative sing. lees af
imperative plur.1 leest af
participles aflezend afgelezen
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms