doorkruisen

Hello, you have come here looking for the meaning of the word doorkruisen. In DICTIOUS you will not only get to know all the dictionary meanings for the word doorkruisen, but we will also tell you about its etymology, its characteristics and you will know how to say doorkruisen in singular and plural. Everything you need to know about the word doorkruisen you have here. The definition of the word doorkruisen will help you to be more precise and correct when speaking or writing your texts. Knowing the definition ofdoorkruisen, as well as those of other words, enriches your vocabulary and provides you with more and better linguistic resources.

Dutch

Etymology 1

From door- +‎ kruisen.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˌdoːrˈkrœy̯sə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: door‧krui‧sen
  • Rhymes: -œy̯sən

Verb

doorkruisen

  1. (transitive) to go across, travel across
  2. (transitive) to compass (go about or round entirely)
Conjugation
Conjugation of doorkruisen (weak, prefixed)
infinitive doorkruisen
past singular doorkruiste
past participle doorkruist
infinitive doorkruisen
gerund doorkruisen n
present tense past tense
1st person singular doorkruis doorkruiste
2nd person sing. (jij) doorkruist, doorkruis2 doorkruiste
2nd person sing. (u) doorkruist doorkruiste
2nd person sing. (gij) doorkruist doorkruiste
3rd person singular doorkruist doorkruiste
plural doorkruisen doorkruisten
subjunctive sing.1 doorkruise doorkruiste
subjunctive plur.1 doorkruisen doorkruisten
imperative sing. doorkruis
imperative plur.1 doorkruist
participles doorkruisend doorkruist
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Etymology 2

From door +‎ kruisen.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈdoːrˌkrœy̯sə(n)/
  • Hyphenation: door‧krui‧sen

Verb

doorkruisen

  1. (transitive) to cross out
Conjugation
Conjugation of doorkruisen (weak, separable)
infinitive doorkruisen
past singular kruiste door
past participle doorgekruist
infinitive doorkruisen
gerund doorkruisen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular kruis door kruiste door doorkruis doorkruiste
2nd person sing. (jij) kruist door, kruis door2 kruiste door doorkruist doorkruiste
2nd person sing. (u) kruist door kruiste door doorkruist doorkruiste
2nd person sing. (gij) kruist door kruiste door doorkruist doorkruiste
3rd person singular kruist door kruiste door doorkruist doorkruiste
plural kruisen door kruisten door doorkruisen doorkruisten
subjunctive sing.1 kruise door kruiste door doorkruise doorkruiste
subjunctive plur.1 kruisen door kruisten door doorkruisen doorkruisten
imperative sing. kruis door
imperative plur.1 kruist door
participles doorkruisend doorgekruist
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Anagrams