From on- + voorzienbaar.
onvoorzienbaar (comparative onvoorzienbaarder, superlative onvoorzienbaarst)
Declension of onvoorzienbaar | ||||
---|---|---|---|---|
uninflected | onvoorzienbaar | |||
inflected | onvoorzienbare | |||
comparative | onvoorzienbaarder | |||
positive | comparative | superlative | ||
predicative/adverbial | onvoorzienbaar | onvoorzienbaarder | het onvoorzienbaarst het onvoorzienbaarste | |
indefinite | m./f. sing. | onvoorzienbare | onvoorzienbaardere | onvoorzienbaarste |
n. sing. | onvoorzienbaar | onvoorzienbaarder | onvoorzienbaarste | |
plural | onvoorzienbare | onvoorzienbaardere | onvoorzienbaarste | |
definite | onvoorzienbare | onvoorzienbaardere | onvoorzienbaarste | |
partitive | onvoorzienbaars | onvoorzienbaarders | — |