overplaatsen
Conjugation of overplaatsen (weak, separable) | ||||
---|---|---|---|---|
infinitive | overplaatsen | |||
past singular | plaatste over | |||
past participle | overgeplaatst | |||
infinitive | overplaatsen | |||
gerund | overplaatsen n | |||
main clause | subordinate clause | |||
present tense | past tense | present tense | past tense | |
1st person singular | plaats over | plaatste over | overplaats | overplaatste |
2nd person sing. (jij) | plaatst over, plaats over2 | plaatste over | overplaatst | overplaatste |
2nd person sing. (u) | plaatst over | plaatste over | overplaatst | overplaatste |
2nd person sing. (gij) | plaatst over | plaatste over | overplaatst | overplaatste |
3rd person singular | plaatst over | plaatste over | overplaatst | overplaatste |
plural | plaatsen over | plaatsten over | overplaatsen | overplaatsten |
subjunctive sing.1 | plaatse over | plaatste over | overplaatse | overplaatste |
subjunctive plur.1 | plaatsen over | plaatsten over | overplaatsen | overplaatsten |
imperative sing. | plaats over | |||
imperative plur.1 | plaatst over | |||
participles | overplaatsend | overgeplaatst | ||
1) Archaic. 2) In case of inversion. |