samenwonen

Hello, you have come here looking for the meaning of the word samenwonen. In DICTIOUS you will not only get to know all the dictionary meanings for the word samenwonen, but we will also tell you about its etymology, its characteristics and you will know how to say samenwonen in singular and plural. Everything you need to know about the word samenwonen you have here. The definition of the word samenwonen will help you to be more precise and correct when speaking or writing your texts. Knowing the definition ofsamenwonen, as well as those of other words, enriches your vocabulary and provides you with more and better linguistic resources.

Dutch

Etymology

From samen +‎ wonen.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈsaː.mə(n)ʋoːnə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: sa‧men‧wo‧nen

Verb

samenwonen

  1. (intransitive) to cohabit, to live together
    Uiteindelijk besloten ze om samen te gaan wonen, met hun kinderen uit eerdere relaties.
    Ultimately, they decided to start living together, with their children from previous relationships.

Conjugation

Conjugation of samenwonen (weak, separable)
infinitive samenwonen
past singular woonde samen
past participle samengewoond
infinitive samenwonen
gerund samenwonen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular woon samen woonde samen samenwoon samenwoonde
2nd person sing. (jij) woont samen, woon samen2 woonde samen samenwoont samenwoonde
2nd person sing. (u) woont samen woonde samen samenwoont samenwoonde
2nd person sing. (gij) woont samen woonde samen samenwoont samenwoonde
3rd person singular woont samen woonde samen samenwoont samenwoonde
plural wonen samen woonden samen samenwonen samenwoonden
subjunctive sing.1 wone samen woonde samen samenwone samenwoonde
subjunctive plur.1 wonen samen woonden samen samenwonen samenwoonden
imperative sing. woon samen
imperative plur.1 woont samen
participles samenwonend samengewoond
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Synonyms

Anagrams