schuimen

Hello, you have come here looking for the meaning of the word schuimen. In DICTIOUS you will not only get to know all the dictionary meanings for the word schuimen, but we will also tell you about its etymology, its characteristics and you will know how to say schuimen in singular and plural. Everything you need to know about the word schuimen you have here. The definition of the word schuimen will help you to be more precise and correct when speaking or writing your texts. Knowing the definition ofschuimen, as well as those of other words, enriches your vocabulary and provides you with more and better linguistic resources.

Dutch

Etymology

From Middle Dutch schumen, from Old Dutch *scūmen, *skūmen, from Proto-West Germanic *skūmijan (to foam, froth), from Proto-West Germanic *skūm (foam). Equivalent to schuim (foam) +‎ -en.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈsxœy̯.mə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: schui‧men
  • Rhymes: -œy̯mən

Verb

schuimen

  1. (intransitive) to foam, to produce foam
    • 1990, Vreni de Jong-Müggler, Irmela Kelling, Gezond lekker eten: kookboek voor volwaardige voeding, Uitgeverij Christofoor, section 45:
      Herhaaldelijk verhit frituurvet wordt donkerder van kleur, stroperig, het gaat schuimen en ruikt onaangenaam.
      Repeatedly heated frying oil gets a darker colour, becomes viscid, starts to foam and smells unpleasantly.
  2. (intransitive, transitive) to remove foam
  3. (intransitive, transitive, figuratively) to remove impurities from something
    • 1944, Andries Anton Verdenius, In de Nederlandse taaltuin: wandelingen en waarnemingen, Elsevier, section 110:
      Onze mannen van wetenschap schuimden en bouwden, schuimden de taal van overbodige bastaardwoorden, bouwden ze tot een edel organisme, dat de diepste gedachten en fijnste gemoedsschakeringen kon verklanken.
      Our men of science took away and built, they removed unnecessary bastardized words from the language, built them into a noble organism, that could express the most profound thoughts and most delicate shades of mood into sounds.
  4. (intransitive, transitive, dated) to plunder, to rob
    • 1667, Gillis Joosten Saagman, De Groote Spaenſche Tiranye of het Cleine Martelaers-Boeck, publ. Gillis Joosten Saagman, 2.
      Hier tegen ſtelde ſich op, een hoofdelooſe hoop, ſonder gelt; ſonder landt, ſonder Steden, ſonder Vaſtigheden, ſonder voorraet, ſonder beleyt, en die alleene, uyt luſt tot weer-wraeck, een Mugge tegen een Oliphant, op Zee ſwierven en moeſkopten, en die nergens een vaſte haven hadden, daer inſe ſich dorſten bergen, maer ſwevende dan Ooſt dan Weſt, al te mets een Spaenſche viſch van de Zee ſchuymden, daer ſy zich ter noordt, meede behielpen.
      (please add an English translation of this quotation)
    • 1844, J. Krabbendam Rz., Claes Compaen, of Schetsen uit het leven van een Hollandschen Zeerover, volume 1, publ. C. Bakker Bz., 154.
      Maar zeeroovers van alle natiën schuimden hier, en zwierven op deze zeeën en zij, die uit de Havahna, van Jamaica, Sint Domingo of van de verder afgelegen Baai van Campeche kwamen, schroomden altijd deze verradelijke eilanden.
      But pirates from all nations plundered in this area, and roamed these seas and those, who cam from the Hava(h)na, from Jamaica, Saint Domingo or the more distant Bay of Campeche always feared these treacherous islands.
  5. (intransitive, transitive, uncommon) to rummage, to scour
    • 2015, Margriet van der Linden, De liefde niet, Querido:
      Het huis van oma Griet, en dan vooral boven, zat vol nieuwe en spannende dingen, uren kon M in de kasten ‘schuim’n’, zoals oma Griet het noemde.
      Granny Griet's house, and particularly the parts upstairs, were full of new and exciting things, M could rummage in the closets for hours, as granny Griet called it.
  6. (intransitive, by extension) to wander, to roam
    • 2005, Jaap ter Haar, Geschiedenis van de Lage Landen. Op de drempel van een nieuwe tijd, Ten Have, reprint, original from 1971.
      Oostenrijkse deserteurs banjeren plunderend langs de wegen. Troepen werkelozen, behoeftigen en vagebonden schuimen bedelend over straat: 'Een aalmoes!' Jankend knielen ze in de modder neer en heffen dan smekend een hand op.
      Austrian deserters meandered over the roads while plundering. Hordes of the unemployed, the needy and vagabonds wander on the street, begging: 'An alm!' They kneel down in the mud, wailing, and then raise a hand in beseechment.
    • 2006, Daniel de Wolf, Jezus in de Millinx. Woorden én daden in een Rotterdamse achterstandswijk, KOK, 35:
      Illegalen, junks, drugsrunners en hoertjes schuimden over de straten.
      Illegal immigrants, junkies, drug runners and hookers roamed the streets.
    • 2012, Lynn Austin, translated by Roelof Posthuma, De plantage, Voorhoeve:
      Het was gevaarlijk om naar buiten te gaan, met alle vluchtelingen, zwarten en soldaten van beide partijen die over de wegen schuimden of probeerden naar huis te komen.
      It was dangerous to go outside with refugees and Negroes and soldiers from both sides wandering the roads, trying to get home. (original English)

Conjugation

Conjugation of schuimen (weak)
infinitive schuimen
past singular schuimde
past participle geschuimd
infinitive schuimen
gerund schuimen n
present tense past tense
1st person singular schuim schuimde
2nd person sing. (jij) schuimt, schuim2 schuimde
2nd person sing. (u) schuimt schuimde
2nd person sing. (gij) schuimt schuimde
3rd person singular schuimt schuimde
plural schuimen schuimden
subjunctive sing.1 schuime schuimde
subjunctive plur.1 schuimen schuimden
imperative sing. schuim
imperative plur.1 schuimt
participles schuimend geschuimd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms