uitbreiden

Hello, you have come here looking for the meaning of the word uitbreiden. In DICTIOUS you will not only get to know all the dictionary meanings for the word uitbreiden, but we will also tell you about its etymology, its characteristics and you will know how to say uitbreiden in singular and plural. Everything you need to know about the word uitbreiden you have here. The definition of the word uitbreiden will help you to be more precise and correct when speaking or writing your texts. Knowing the definition ofuitbreiden, as well as those of other words, enriches your vocabulary and provides you with more and better linguistic resources.

Dutch

Etymology

From uit (out) +‎ breed (broad) +‎ -en.

Pronunciation

  • Audio:(file)

Verb

uitbreiden

  1. to extend, to expand
  2. (figuratively) to escalate, to become more serious

Conjugation

Conjugation of uitbreiden (weak, separable)
infinitive uitbreiden
past singular breidde uit
past participle uitgebreid
infinitive uitbreiden
gerund uitbreiden n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular breid uit breidde uit uitbreid uitbreidde
2nd person sing. (jij) breidt uit, breid uit2 breidde uit uitbreidt uitbreidde
2nd person sing. (u) breidt uit breidde uit uitbreidt uitbreidde
2nd person sing. (gij) breidt uit breidde uit uitbreidt uitbreidde
3rd person singular breidt uit breidde uit uitbreidt uitbreidde
plural breiden uit breidden uit uitbreiden uitbreidden
subjunctive sing.1 breide uit breidde uit uitbreide uitbreidde
subjunctive plur.1 breiden uit breidden uit uitbreiden uitbreidden
imperative sing. breid uit
imperative plur.1 breidt uit
participles uitbreidend uitgebreid
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Descendants

  • Afrikaans: uitbrei

Anagrams