uitdoen

Hello, you have come here looking for the meaning of the word uitdoen. In DICTIOUS you will not only get to know all the dictionary meanings for the word uitdoen, but we will also tell you about its etymology, its characteristics and you will know how to say uitdoen in singular and plural. Everything you need to know about the word uitdoen you have here. The definition of the word uitdoen will help you to be more precise and correct when speaking or writing your texts. Knowing the definition ofuitdoen, as well as those of other words, enriches your vocabulary and provides you with more and better linguistic resources.

Dutch

Etymology

From uit +‎ doen.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈœy̯dun/
  • Audio:(file)

Verb

uitdoen

  1. to take off (clothes)
  2. to turn off (a switch)

Conjugation

Conjugation of uitdoen (irregular, separable)
infinitive uitdoen
past singular deed uit
past participle uitgedaan
infinitive uitdoen
gerund uitdoen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular doe uit deed uit uitdoe uitdeed
2nd person sing. (jij) doet uit, doe uit2 deed uit uitdoet uitdeed
2nd person sing. (u) doet uit deed uit uitdoet uitdeed
2nd person sing. (gij) doet uit deedt uit uitdoet uitdeedt
3rd person singular doet uit deed uit uitdoet uitdeed
plural doen uit deden uit uitdoen uitdeden
subjunctive sing.1 doe uit dede uit uitdoe uitdede
subjunctive plur.1 doen uit deden uit uitdoen uitdeden
imperative sing. doe uit
imperative plur.1 doet uit
participles uitdoend uitgedaan
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Synonyms

Antonyms

Descendants

  • Negerhollands: doe ut

Anagrams