uithijgen

Hello, you have come here looking for the meaning of the word uithijgen. In DICTIOUS you will not only get to know all the dictionary meanings for the word uithijgen, but we will also tell you about its etymology, its characteristics and you will know how to say uithijgen in singular and plural. Everything you need to know about the word uithijgen you have here. The definition of the word uithijgen will help you to be more precise and correct when speaking or writing your texts. Knowing the definition ofuithijgen, as well as those of other words, enriches your vocabulary and provides you with more and better linguistic resources.

Dutch

Etymology

Compound of uit +‎ hijgen.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈœy̯tˌɦɛi̯.ɣə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: uit‧hij‧gen

Verb

uithijgen

  1. (intransitive) to catch one's breath, to rest in order to stop panting

Conjugation

Conjugation of uithijgen (weak, separable)
infinitive uithijgen
past singular hijgde uit
past participle uitgehijgd
infinitive uithijgen
gerund uithijgen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular hijg uit hijgde uit uithijg uithijgde
2nd person sing. (jij) hijgt uit, hijg uit2 hijgde uit uithijgt uithijgde
2nd person sing. (u) hijgt uit hijgde uit uithijgt uithijgde
2nd person sing. (gij) hijgt uit hijgde uit uithijgt uithijgde
3rd person singular hijgt uit hijgde uit uithijgt uithijgde
plural hijgen uit hijgden uit uithijgen uithijgden
subjunctive sing.1 hijge uit hijgde uit uithijge uithijgde
subjunctive plur.1 hijgen uit hijgden uit uithijgen uithijgden
imperative sing. hijg uit
imperative plur.1 hijgt uit
participles uithijgend uitgehijgd
1) Archaic. 2) In case of inversion.
Conjugation of uithijgen (strong class 1, separable)
infinitive uithijgen
past singular heeg uit
past participle uitgehegen
infinitive uithijgen
gerund uithijgen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular hijg uit heeg uit uithijg uitheeg
2nd person sing. (jij) hijgt uit, hijg uit2 heeg uit uithijgt uitheeg
2nd person sing. (u) hijgt uit heeg uit uithijgt uitheeg
2nd person sing. (gij) hijgt uit heegt uit uithijgt uitheegt
3rd person singular hijgt uit heeg uit uithijgt uitheeg
plural hijgen uit hegen uit uithijgen uithegen
subjunctive sing.1 hijge uit hege uit uithijge uithege
subjunctive plur.1 hijgen uit hegen uit uithijgen uithegen
imperative sing. hijg uit
imperative plur.1 hijgt uit
participles uithijgend uitgehegen
1) Archaic. 2) In case of inversion.