uitlopen

Hello, you have come here looking for the meaning of the word uitlopen. In DICTIOUS you will not only get to know all the dictionary meanings for the word uitlopen, but we will also tell you about its etymology, its characteristics and you will know how to say uitlopen in singular and plural. Everything you need to know about the word uitlopen you have here. The definition of the word uitlopen will help you to be more precise and correct when speaking or writing your texts. Knowing the definition ofuitlopen, as well as those of other words, enriches your vocabulary and provides you with more and better linguistic resources.

Dutch

Etymology

From uit +‎ lopen.

Pronunciation

  • Audio:(file)

Verb

uitlopen

  1. to walk out
  2. to originate, to arise
  3. to sprout, to stem
  4. to turn out, to end
  5. to take more time than planned
  6. (Suriname) to be unfaithful to one's spouse or partner, to cheat
    • 2015 August 20, Shanavon Arsomedjo, “'Praten over vreemdgaan helpt bij bewustwording' [Discussing cheating helps to raise awareness']”, in De Ware Tijd, retrieved 9 September 2021:
      "Iedereen weet dat uitlopen niet goed is. Doe je het toch, dan ga je voor de consequenties staan", zegt Finke.
      "Everyone knows that cheating is wrong. If you do it anyway, you face the consequences," says Finke.

Conjugation

Conjugation of uitlopen (strong class 7, separable)
infinitive uitlopen
past singular liep uit
past participle uitgelopen
infinitive uitlopen
gerund uitlopen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular loop uit liep uit uitloop uitliep
2nd person sing. (jij) loopt uit, loop uit2 liep uit uitloopt uitliep
2nd person sing. (u) loopt uit liep uit uitloopt uitliep
2nd person sing. (gij) loopt uit liept uit uitloopt uitliept
3rd person singular loopt uit liep uit uitloopt uitliep
plural lopen uit liepen uit uitlopen uitliepen
subjunctive sing.1 lope uit liepe uit uitlope uitliepe
subjunctive plur.1 lopen uit liepen uit uitlopen uitliepen
imperative sing. loop uit
imperative plur.1 loopt uit
participles uitlopend uitgelopen
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

Descendants

  • Afrikaans: uitloop
  • Negerhollands: loop yt

Anagrams