uitpluizen

Hello, you have come here looking for the meaning of the word uitpluizen. In DICTIOUS you will not only get to know all the dictionary meanings for the word uitpluizen, but we will also tell you about its etymology, its characteristics and you will know how to say uitpluizen in singular and plural. Everything you need to know about the word uitpluizen you have here. The definition of the word uitpluizen will help you to be more precise and correct when speaking or writing your texts. Knowing the definition ofuitpluizen, as well as those of other words, enriches your vocabulary and provides you with more and better linguistic resources.

Dutch

Etymology

From uit +‎ pluizen.

Pronunciation

  • Audio:(file)

Verb

uitpluizen

  1. to investigate, to explore, to get to the bottom of

Conjugation

Conjugation of uitpluizen (strong class 2b, separable)
infinitive uitpluizen
past singular ploos uit
past participle uitgeplozen
infinitive uitpluizen
gerund uitpluizen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular pluis uit ploos uit uitpluis uitploos
2nd person sing. (jij) pluist uit, pluis uit2 ploos uit uitpluist uitploos
2nd person sing. (u) pluist uit ploos uit uitpluist uitploos
2nd person sing. (gij) pluist uit ploost uit uitpluist uitploost
3rd person singular pluist uit ploos uit uitpluist uitploos
plural pluizen uit plozen uit uitpluizen uitplozen
subjunctive sing.1 pluize uit ploze uit uitpluize uitploze
subjunctive plur.1 pluizen uit plozen uit uitpluizen uitplozen
imperative sing. pluis uit
imperative plur.1 pluist uit
participles uitpluizend uitgeplozen
1) Archaic. 2) In case of inversion.
Conjugation of uitpluizen (weak, separable)
infinitive uitpluizen
past singular pluisde uit
past participle uitgepluisd
infinitive uitpluizen
gerund uitpluizen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular pluis uit pluisde uit uitpluis uitpluisde
2nd person sing. (jij) pluist uit, pluis uit2 pluisde uit uitpluist uitpluisde
2nd person sing. (u) pluist uit pluisde uit uitpluist uitpluisde
2nd person sing. (gij) pluist uit pluisde uit uitpluist uitpluisde
3rd person singular pluist uit pluisde uit uitpluist uitpluisde
plural pluizen uit pluisden uit uitpluizen uitpluisden
subjunctive sing.1 pluize uit pluisde uit uitpluize uitpluisde
subjunctive plur.1 pluizen uit pluisden uit uitpluizen uitpluisden
imperative sing. pluis uit
imperative plur.1 pluist uit
participles uitpluizend uitgepluisd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Anagrams