From uitspreken (“to articulate”) + -ing. <span class="searchmatch">uitspreking</span> f (plural uitsprekingen, diminutive uitsprekingetje n) to articulate something with words; articulation...
IPA(key): /ˈœy̯tˌspreː.kə/ Hyphenation: uit‧spre‧ke <span class="searchmatch">uitspreke</span> (dated or formal) singular dependent-clause present subjunctive of uitspreken spreek uit...
choice of words; wording to articulate something with words; articulation (wording): woordkeuze, formulering (articulation): <span class="searchmatch">uitspreking</span>, articulatie...
/ˈœy̯tˌspreːk/ Hyphenation: uit‧spreek uitspreek first-person singular dependent-clause present indicative of uitspreken spreek uit, spreke uit, <span class="searchmatch">uitspreke</span>...
ˈœy̯t/, [ˌspreː.kə ˈœːt] Hyphenation: spre‧ke uit spreke uit (dated or formal) singular present subjunctive of uitspreken spreek uit, uitspreek, <span class="searchmatch">uitspreke</span>...
to make a formula (wording): woordkeuze, verwoording (articulation): <span class="searchmatch">uitspreking</span>, articulatie From formulere + -ing. formulering f or m (definite singular...
first-person singular present indicative (in case of inversion) second-person singular present indicative imperative spreke uit, uitspreek, <span class="searchmatch">uitspreke</span>...
spraken uit uitspreken uitspraken subjunctive sing.1 spreke uit sprake uit <span class="searchmatch">uitspreke</span> uitsprake subjunctive plur.1 spreken uit spraken uit uitspreken uitspraken...