uitvoeren

Hello, you have come here looking for the meaning of the word uitvoeren. In DICTIOUS you will not only get to know all the dictionary meanings for the word uitvoeren, but we will also tell you about its etymology, its characteristics and you will know how to say uitvoeren in singular and plural. Everything you need to know about the word uitvoeren you have here. The definition of the word uitvoeren will help you to be more precise and correct when speaking or writing your texts. Knowing the definition ofuitvoeren, as well as those of other words, enriches your vocabulary and provides you with more and better linguistic resources.

Dutch

Etymology

From uit +‎ voeren.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈœy̯tˌfuːrə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: uit‧voe‧ren

Verb

uitvoeren

  1. to execute, carry out; perform
    Ze wilde het plan uitvoeren zoals besproken.She wanted to execute the plan as discussed.
    Het bedrijf heeft de opdracht succesvol uitgevoerd.The company successfully carried out the task.
    De kunstenaar zal zijn act uitvoeren op het hoofdpodium.The artist will perform his act on the main stage.
  2. to output
    De software zal de berekeningsresultaten uitvoeren.The software will output the calculation results.
    Zodra je de data invoert, zal het programma de resultaten uitvoeren.Once you input the data, the program will output the results.
    Ik heb het commando gegeven om de informatie te uitvoeren.I gave the command to output the information.
  3. to export
    Dit bedrijf voert wijn uit naar verschillende landen.This company exports wine to various countries.
    Ze willen hun producten uitvoeren naar Azië.They want to export their products to Asia.
    Door handelsbeperkingen kunnen we momenteel niet uitvoeren.Due to trade restrictions, we cannot currently export.

Conjugation

Conjugation of uitvoeren (weak, separable)
infinitive uitvoeren
past singular voerde uit
past participle uitgevoerd
infinitive uitvoeren
gerund uitvoeren n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular voer uit voerde uit uitvoer uitvoerde
2nd person sing. (jij) voert uit, voer uit2 voerde uit uitvoert uitvoerde
2nd person sing. (u) voert uit voerde uit uitvoert uitvoerde
2nd person sing. (gij) voert uit voerde uit uitvoert uitvoerde
3rd person singular voert uit voerde uit uitvoert uitvoerde
plural voeren uit voerden uit uitvoeren uitvoerden
subjunctive sing.1 voere uit voerde uit uitvoere uitvoerde
subjunctive plur.1 voeren uit voerden uit uitvoeren uitvoerden
imperative sing. voer uit
imperative plur.1 voert uit
participles uitvoerend uitgevoerd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

Descendants

  • Afrikaans: uitvoer
  • Negerhollands: vuer yt

Anagrams