verspreken

Hello, you have come here looking for the meaning of the word verspreken. In DICTIOUS you will not only get to know all the dictionary meanings for the word verspreken, but we will also tell you about its etymology, its characteristics and you will know how to say verspreken in singular and plural. Everything you need to know about the word verspreken you have here. The definition of the word verspreken will help you to be more precise and correct when speaking or writing your texts. Knowing the definition ofverspreken, as well as those of other words, enriches your vocabulary and provides you with more and better linguistic resources.

Dutch

Etymology

From Middle Dutch versprēken. Equivalent to ver- +‎ spreken.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˌvɛrˈspreː.kə(n)/, /ˌvərˈspreː.kə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: ver‧spre‧ken
  • Rhymes: -eːkən

Verb

verspreken

  1. (reflexive) to misspeak
    Hij heeft zich versproken tijdens het interview en moest zijn woorden corrigeren.
    He misspoke during the interview and had to correct his words.
    Ik heb me gisteren op het feestje een paar keer versproken en dat zorgde voor veel gelach.
    I misspoke a few times at the party yesterday, and it caused a lot of laughter.
    Het is normaal om je af en toe te verspreken, iedereen maakt wel eens een foutje tijdens het praten.
    It's normal to misspeak occasionally, everyone makes mistakes while speaking from time to time.
    Als je te snel praat, is de kans groter dat je je verspreekt en verkeerde woorden gebruikt.
    If you speak too fast, the chances of misspeaking and using the wrong words are higher.
    Tijdens de presentatie was hij zo zenuwachtig dat hij zich voortdurend versprak en zijn tekst vergat.
    During the presentation, he was so nervous that he kept misspeaking and forgetting his lines.
  2. (transitive, dialectal) to promise, to agree to
    Synonyms: afspreken, beloven
  3. (transitive, obsolete) to criticise, to excoriate
    Synonym: berispen

Conjugation

Conjugation of verspreken (strong class 4, prefixed)
infinitive verspreken
past singular versprak
past participle versproken
infinitive verspreken
gerund verspreken n
present tense past tense
1st person singular verspreek versprak
2nd person sing. (jij) verspreekt, verspreek2 versprak
2nd person sing. (u) verspreekt versprak
2nd person sing. (gij) verspreekt verspraakt
3rd person singular verspreekt versprak
plural verspreken verspraken
subjunctive sing.1 verspreke versprake
subjunctive plur.1 verspreken verspraken
imperative sing. verspreek
imperative plur.1 verspreekt
participles versprekend versproken
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms