Bonjour, vous êtes venu ici pour chercher la signification du mot
Conjugaison:néerlandais/beginnen. Dans DICTIOUS, vous trouverez non seulement toutes les significations du dictionnaire pour le mot
Conjugaison:néerlandais/beginnen, mais vous apprendrez également son étymologie, ses caractéristiques et comment dire
Conjugaison:néerlandais/beginnen au singulier et au pluriel. Tout ce que vous devez savoir sur le mot
Conjugaison:néerlandais/beginnen est ici. La définition du mot
Conjugaison:néerlandais/beginnen vous aidera à être plus précis et correct lorsque vous parlerez ou écrirez vos textes. Connaître la définition de
Conjugaison:néerlandais/beginnen, ainsi que celles d'autres mots, enrichit votre vocabulaire et vous fournit des ressources linguistiques plus nombreuses et de meilleure qualité.
- Cette annexe présente la conjugaison du verbe beginnen. Il est conjugué à l'aide de l'auxiliaire zijn.
Participe (deelwoord)
|
Participe présent (onvoltooid deelwoord)
|
Participe passé (voltooid deelwoord)
|
beginnend
|
begonnen
|
Indicatif (aantonende wijs)
|
Personne
|
Présent (onvoltooid tegenwoordige tijd, abrégé o.t.t.)
|
Passé composé (voltooid tegenwoordige tijd, abrégé v.t.t.)
|
1re pers. sing.
|
ik
|
begin
|
ik
|
ben begonnen
|
2e pers. sing.
|
jij, je
|
begint
|
jij, je
|
bent begonnen
|
u (vouvoiement)
|
begint
|
u (vouvoiement)
|
bent/is begonnen
|
gij, ge
|
begint
|
gij, ge
|
zijt begonnen
|
3e pers. sing.
|
hij, zij, het
|
begint
|
hij, zij, het
|
is begonnen
|
1re pers. pl.
|
wij, we
|
beginnen
|
wij, we
|
zijn begonnen
|
2e pers. pl.
|
jullie
|
beginnen
|
jullie
|
zijn begonnen
|
3e pers. pl.
|
zij, ze
|
beginnen
|
zij, ze
|
zijn begonnen
|
|
Personne
|
Passé simple (onvoltooid verleden tijd, abrégé o.v.t.)
|
Plus-que-parfait (voltooid verleden tijd, abrégé v.v.t.)
|
1re pers. sing.
|
ik
|
begon
|
ik
|
was begonnen
|
2e pers. sing.
|
jij, je
|
begon
|
jij, je
|
was begonnen
|
u (vouvoiement)
|
begon
|
u (vouvoiement)
|
was begonnen
|
gij, ge
|
begon
|
gij, ge
|
waart begonnen
|
3e pers. sing.
|
hij, zij, het
|
begon
|
hij, zij, het
|
was begonnen
|
1re pers. pl.
|
wij, we
|
begonnen
|
wij, we
|
waren begonnen
|
2e pers. pl.
|
jullie
|
begonnen
|
jullie
|
waren begonnen
|
3e pers. pl.
|
zij, ze
|
begonnen
|
zij, ze
|
waren begonnen
|
|
Personne
|
Futur (onvoltooid, tegenwoordig en toekomende tijd, abrégé o.t.t.t.)
|
Futur antérieur (voltooid, tegenwoordig en toekomende tijd, abrégé v.t.t.t.)
|
1re pers. sing.
|
ik
|
zal beginnen
|
ik
|
zal begonnen zijn
|
2e pers. sing.
|
jij, je
|
zult/zal beginnen
|
jij, je
|
zult/zal begonnen zijn
|
u (vouvoiement)
|
zult/zal beginnen
|
u (vouvoiement)
|
zult/zal begonnen zijn
|
gij, ge
|
zult beginnen
|
gij, ge
|
zult begonnen zijn
|
3e pers. sing.
|
hij, zij, het
|
zal beginnen
|
hij, zij, het
|
zal begonnen zijn
|
1re pers. pl.
|
wij, we
|
zullen beginnen
|
wij, we
|
zullen begonnen zijn
|
2e pers. pl.
|
jullie
|
zullen beginnen
|
jullie
|
zullen begonnen zijn
|
3e pers. pl.
|
zij, ze
|
zullen beginnen
|
zij, ze
|
zullen begonnen zijn
|
Conditionnel (voorwaardelijke wijs)
|
Personne
|
Conditionnel présent (onvoltooid verleden toekomende tijd, abrégé o.v.t.t.)
|
Conditionnel passé (voltooid verleden toekomende tijd, abrégé v.v.t.t.)
|
1re pers. sing.
|
ik
|
zou beginnen
|
ik
|
zou begonnen zijn / zou zijn begonnen
|
2e pers. sing.
|
jij, je
|
zou beginnen
|
jij, je
|
zou begonnen zijn / zou zijn begonnen
|
u (vouvoiement)
|
zou/zoudt beginnen
|
u (vouvoiement)
|
zou/zoudt begonnen zijn / zou/zoudt zijn begonnen
|
gij, ge
|
zoudt beginnen
|
gij, ge
|
zoudt begonnen zijn / zoudt zijn begonnen
|
3e pers. sing.
|
hij, zij, het
|
zou beginnen
|
hij, zij, het
|
zou begonnen zijn / zou zijn begonnen
|
1re pers. pl.
|
wij, we
|
zouden beginnen
|
wij, we
|
zouden begonnen zijn / zouden zijn begonnen
|
2e pers. pl.
|
jullie
|
zouden beginnen
|
jullie
|
zouden begonnen zijn / zouden zijn begonnen
|
3e pers. pl.
|
zij, ze
|
zouden beginnen
|
zij, ze
|
zouden begonnen zijn / zouden zijn begonnen
|
Subjonctif (aanvoegende wijs)
|
Note d’usage : Le subjonctif n’est pratiquement plus utilisé en néerlandais. Il ne subsiste que dans certaines situations (expressions, vœux, recettes, etc.) et ne s’utilise qu’à la troisième personne du singulier.
|
Personne
|
Présent
|
Passé
|
3e pers. sing.
|
hij, zij, het, men
|
beginne
|
hij, zij, het, men
|
begonne
|
Impératif (gebiedende wijs)
|
2e pers. sing.
|
begin
|
|
2e pers. sing. (vouvoiement)
|
begint u
|
|
1re pers. pl.
|
laten we beginnen
|
|
2e pers. sing.
|
begin
|
|
2e pers. sing. (vouvoiement)
|
begint u
|
|
Indicatif (aantonende wijs)
|
Personne
|
Présent (onvoltooid tegenwoordige tijd, abrégé o.t.t.)
|
Passé composé (voltooid tegenwoordige tijd, abrégé v.t.t.)
|
1re pers. sing.
|
ik
|
word begonnen
|
ik
|
ben begonnen
|
2e pers. sing.
|
jij, je
|
wordt begonnen
|
jij, je
|
bent begonnen
|
u (vouvoiement)
|
wordt begonnen
|
u (vouvoiement)
|
bent/is begonnen
|
gij, ge
|
wordt begonnen
|
gij, ge
|
zijt begonnen
|
3e pers. sing.
|
hij, zij, het
|
wordt begonnen
|
hij, zij, het
|
is begonnen
|
1re pers. pl.
|
wij, we
|
worden begonnen
|
wij, we
|
zijn begonnen
|
2e pers. pl.
|
jullie
|
worden begonnen
|
jullie
|
zijn begonnen
|
3e pers. pl.
|
zij, ze
|
worden begonnen
|
zij, ze
|
zijn begonnen
|
|
Personne
|
Passé simple (onvoltooid verleden tijd, abrégé o.v.t.)
|
Plus-que-parfait (voltooid verleden tijd, abrégé v.v.t.)
|
1re pers. sing.
|
ik
|
werd begonnen
|
ik
|
was begonnen
|
2e pers. sing.
|
jij, je
|
werd begonnen
|
jij, je
|
was begonnen
|
u (vouvoiement)
|
werd begonnen
|
u (vouvoiement)
|
was begonnen
|
gij, ge
|
werdt begonnen
|
gij, ge
|
waart begonnen
|
3e pers. sing.
|
hij, zij, het
|
werd begonnen
|
hij, zij, het
|
was begonnen
|
1re pers. pl.
|
wij, we
|
werden begonnen
|
wij, we
|
waren begonnen
|
2e pers. pl.
|
jullie
|
werden begonnen
|
jullie
|
waren begonnen
|
3e pers. pl.
|
zij, ze
|
werden begonnen
|
zij, ze
|
waren begonnen
|
|
Personne
|
Futur (onvoltooid, tegenwoordig en toekomende tijd, abrégé o.t.t.t.)
|
Futur antérieur (voltooid, tegenwoordig en toekomende tijd, abrégé v.t.t.t.)
|
1re pers. sing.
|
ik
|
zal begonnen worden
|
ik
|
zal begonnen zijn
|
2e pers. sing.
|
jij, je
|
zult begonnen worden
|
jij, je
|
zult begonnen zijn
|
u (vouvoiement)
|
zult begonnen worden
|
u (vouvoiement)
|
zult begonnen zijn
|
gij, ge
|
zult begonnen worden
|
gij, ge
|
zult begonnen zijn
|
3e pers. sing.
|
hij, zij, het
|
zal begonnen worden
|
hij, zij, het
|
zal begonnen zijn
|
1re pers. pl.
|
wij, we
|
zullen begonnen worden
|
wij, we
|
zullen begonnen zijn
|
2e pers. pl.
|
jullie
|
zullen begonnen worden
|
jullie
|
zullen begonnen zijn
|
3e pers. pl.
|
zij, ze
|
zullen begonnen worden
|
zij, ze
|
zullen begonnen zijn
|
Conditionnel (voorwaardelijke wijs)
|
Personne
|
Conditionnel présent (onvoltooid verleden toekomende tijd, abrégé o.v.t.t.)
|
Conditionnel passé (voltooid verleden toekomende tijd, abrégé v.v.t.t.)
|
1re pers. sing.
|
ik
|
zou begonnen worden
|
ik
|
zou begonnen zijn
|
2e pers. sing.
|
jij, je
|
zou begonnen worden
|
jij, je
|
zou begonnen zijn
|
u (vouvoiement)
|
zou/zoudt begonnen worden
|
u (vouvoiement)
|
zou/zoudt begonnen zijn
|
gij, ge
|
zoudt begonnen worden
|
gij, ge
|
zoudt begonnen zijn
|
3e pers. sing.
|
hij, zij, het
|
zou begonnen worden
|
hij, zij, het
|
zou begonnen zijn
|
1re pers. pl.
|
wij, we
|
zouden begonnen worden
|
wij, we
|
zouden begonnen zijn
|
2e pers. pl.
|
jullie
|
zouden begonnen worden
|
jullie
|
zouden begonnen zijn
|
3e pers. pl.
|
zij, ze
|
zouden begonnen worden
|
zij, ze
|
zouden begonnen zijn
|