fluister \Prononciation ?\ Première personne du singulier du présent de fluisteren. Pays-Bas : écouter « fluister [Prononciation ?] »...
fluister in \Prononciation ?\ Première personne du singulier du présent de influisteren. → Prononciation manquante. (Ajouter)...
fluístes \flwˈiʃ.tɨʃ\ (Lisbonne) \flwˈiʃ.tʃɪs\ (São Paulo) Deuxième personne du pluriel du prétérit de fluir....
fluíste \flwˈiʃ.tɨ\ (Lisbonne) \flwˈiʃ.tʃɪ\ (São Paulo) Deuxième personne du singulier du prétérit de fluir....
fluiste \ˈflwis.te\ Deuxième personne du singulier (tú) du passé simple de l’indicatif de fluir. Madrid : \ˈflwis.te\ Séville : \ˈflwih.te\ Mexico, Bogota :...
Présent Prétérit ik fluister fluisterde jij fluistert hij, zij, het fluistert wij fluisteren fluisterden jullie fluisteren zij fluisteren u fluistert fluisterde...
Présent Prétérit ik fluister in fluisterde in jij fluistert in hij, zij, het fluistert in wij fluisteren in fluisterden in jullie fluisteren in zij fluisteren...