Een bijvoeglijk naamwoord of adjectief is een naamwoord zoals mooi dat wordt gebruikt om een speciale eigenschap van een ander naamwoord (vaak is dat een zelfstandig naamwoord, bijvoorbeeld huis) te benoemen.
Dit benoemen kan attributief gebeuren:
Maar het kan ook gebeuren via een koppelwerkwoord, zoals zijn. Dit gebruik wordt predicatief genoemd:
Zelf kunnen bijvoeglijke naamwoorden weer nader bepaald worden middels een bijwoord, bijvoorbeeld heel of zeer:
In het Nederlands hebben bijvoeglijke naamwoorden meestal drie vormen, een onverbogen, een verbogen vorm en een partitieve vorm.
Verder kennen veel bijvoeglijke naamwoorden trappen van vergelijking.
De onverbogen vorm wordt gebruikt als predicaat:
Attributief wordt meestal de verbogen vorm gebruikt:
Een uitzondering wordt gevormd door onbepaalde onzijdige woorden in het enkelvoud
Ook zelfstandig gebruik vereist de verbogen vorm:
Alleen indien het woord naar personen verwijst krijgt het een -n in het meervoud
De partitiefvorm op -s wordt alleen aangetroffen na woorden als veel, niets, iets, wat enz.:
Soms wordt deze -s ook gewoon weggelaten, m.n. in het zuidelijk deel van het Nederlandse taalgebied.
Daarnaast kennen vele, maar lang niet alle bijvoeglijke naamwoorden trappen van vergelijking:
De stellende trap heeft de standaardvorm van het bijvoeglijk naamwoord, zonder uitgang; voor een verbogen vorm komt daar de uitgang -e achter, voor de partitief een -s.
De stellende trap wordt gebruikt om aan te geven dat twee verschillende dingen in één opzicht hetzelfde zijn. Deze vergelijkingen gebruiken eerst de bijwoorden "net zo" of "even", gevolgd door het bijvoeglijk naamwoord en het voegwoord "als".
In zinnen zonder "als" duidt "even" op een onderlinge vergelijking en "net zo" op een gezamenlijke vergelijking met een derde ding.
In gangbare vergelijkingen wordt "net zo" verkort tot "zo" of zelfs weggelaten.
De vergrotende trap wordt gevormd met de uitgang -er.
Met het oog op de uitspraak kent deze regel een paar aanpassingen:
Daarnaast zijn er woorden met een onregelmatig gevormde vergrotende trap.
Sommige bijvoeglijke naamwoorden kennen geen vergrotende trap, omdat de uitspraak lastig is.
Bijvoeglijke naamwoorden die nog als (on-)voltooid deelwoord van een werkwoord worden gezien kennen geen vergrotende trap.
Sommige bijvoeglijke naamwoorden kennen geen vergrotende trap, omdat de uitgedrukte eigenschap alleen maar wel of niet aanwezig kan zijn.
Dit geldt ook voor stofnamen:
De vergrotende trap kent net als de stellende een onverbogen, een verbogen en een partitieve vorm.
Bij vergelijkingen met behulp van een vergrotende trap wordt in traditioneel verzorgd taalgebruik het voegwoord "dan" gebruikt,
Het gebruik van "als" in plaats van "dan" komt zoveel voor, dat die in hedendaagse woordenboeken een plaats heeft gekregen.
Een andere manier om de overtreffende trap uit te drukken is met het bijwoord "meer".
De overtreffende trap wordt gevormd met de uitgang -st.
Als het woord op een sisklank eindigt (-s, -sch), blijft van de uitgang alleen -t over.
Als het woord eindigt met -st, -sd of -sk, wordt de uitgang -st niet gebruikt. In deze gevallen wordt de overtreffende trap omschreven met "meest".
Ook voor woorden die eindigen op -s of -sch krijgt het gebruik van "meest" dikwijls de voorkeur.
Dit geldt ook bij een groot aantal andere bijvoeglijke naamwoorden, zoals veel woorden die geen vergrotende trap kennen.
De overtreffende trap wordt altijd voorafgegaan door "de", "het" of een bezittelijk voornaamwoord.
De overtreffende kent geen partitief, maar alleen een onverbogen en een verbogen vorm.
De overtreffende trap wordt op twee manieren gebruikt:
1. om de hoogste graad van een eigenschap aan te geven
2. om te benadrukken dat een eigenschap in hoge mate aanwezig is
Bij woorden die een overtreffende trap kennen, bestaat ook nog een vorm met het voorvoegsel "aller-". Omdat dit voorvoegsel nog herkenbaar is als de oude genitief meervoud van "al", is er hier naar vorm geen trap van vergelijking, maar naar inhoud wordt wel de term "verheffende trap" of "elatief" gebruikt.
Deze vorm kan bij sommige woorden twee betekenissen hebben, die door een verschil in klemtoon worden aangegeven:
In de eerste betekenis komt in het spraakgebruik nog een verdubbeling van het voorvoegsel voor om het overtreffende karakter nog verder te benadrukken:
Sommige talen, bijvoorbeeld het Javaans, kennen een vorm die "overmatige trap" of "excessief" heet. In het Nederlands zetten we dan het bijwoord "te" ervoor:
Sommige naamwoorden worden alleen als predicaat gebruikt en kennen maar een vorm, bijv.
Deze naamwoorden drukken een materiaal uit waaruit iets bestaat, zoals ijzeren of papieren. Zij hebben ook maar een vorm in de regel met een uitgang -en en worden alleen attributief gebruikt. Als predicaat wordt gewoonlijk een omschrijving met het voorzetsel van gebruikt:
In het Nederlands kan een bijvoeglijk naamwoord als regel ook worden gebruikt als bijwoord met dezelfde betekenis, maar dan met betrekking tot een werkwoord of een ander bijvoeglijk naamwoord.
In andere talen wordt hiervoor een vorm met een speciale uitgang gebruikt, zoals -ly in het Engels of -ment in het Frans. WikiWoordenboek vermeldt een identiek geschreven bijwoord alleen wanneer de betekenis duidelijk verschilt van het bijvoeglijk gebruik.
In flecterende talen worden bijvoeglijke naamwoorden verbogen naar genus, getal, en naamval. In sommige talen zoals het Duits komt daar nog bij dat er verschillende verbuigingen zijn (sterk, zwak en gemengd) afhankelijk van de aanwezigheid van andere bepalende woorden zoals bepaalde of onbepaalde lidwoorden. In deze talen kan een bijvoeglijk naamwoord een aanzienlijk aantal vormen bezitten.
In het Russisch bijvoorbeeld zijn er zes naamvallen ieder voor mannelijk, vrouwelijk, onzijdig en meervoud, en vier 'korte' vormen voor predicatief gebruik, hoewel niet alle 28 vormen verschillend zijn, zie bijv. лёгкий.
In de Romaanse talen zijn er in de regel vier vormen, die de contrasten mannelijk/vrouwelijk en enkelvoud/meervoud weerspiegelen. Anders dan in het Nederlands is er geen verschil tussen predicatief en attributief gebruik.
Er zijn talen die het bijvoeglijk naamwoord vóór het zelfstandig naamwoord zetten, zoals het moderne Nederlands of ook erachter zoals gewoonlijk in het Frans. Dit verschilt sterk van taal tot taal. Ook het Middelnederlands bijvoorbeeld plaatste het adjectief er vaak achter, maar liet het dan onverbogen.
In een taal als Perzisch dat geen geslacht of naamval meer kent wordt het achtergeplaatste adjectief verbonden met het naamwoord ervoor door ezafe, een korte verbindingsklinker. Bijvoorbeeld "mard" (man) "bozorg" (groot) geeft "mard-e-bozorg": een grote man.