Een infinitief of onbepaalde wijs is een wijs en is het hele werkwoord als zodanig gebruikt in een zin.
Het is een van de niet-vervoegde vormen van het werkwoord. Dat wil zeggen dat er geen persoonsaanduiding is zoals bij een vervoegde vorm als "ik wandel".
De infitief is wel onderdeel van bepaalde samengestelde tijden zoals de toekomende tijd: "Ik zal wandelen". Wandelen is hier een infinitief die zelf niet vervoegd wordt omdat het hulpwerkwoord "zal" die functie overneemt. Infinitieven kunnen echter ook na voorzetsels voorkomen. Bijvoorbeeld: "Ik houd van wandelen".
In het Nederlands kan de onbepaalde wijs soms een voltooid deelwoord vervangen:
De onbepaalde wijs kan ook gezien worden als zelfstandig naamwoord van handeling. Het geslacht is in het Nederlands onzijdig:
In veel talen wordt de onbepaalde wijs op deze wijze gebruikt. Ook in Bantoe-talen bijvoorbeeld is de onbepaalde wijs een zelfstandige naamwoord. Zij vormen een eigen klasse (de 15de) die geen meervoud kent. Onbepaalde wijzen hebben in het algemeen geen meervoud, hoewel zij soms wel een verkleinwoord vormen als zij verregaand als naamwoord ingeburgerd zijn:
Er zijn echter ook andere van het werkwoord afgeleide zelfstandige naamwoorden, zoals in het Engels de gerund
Ook in het Nederlands komen een aantal andere naamwoorden van handeling voor:
Sommige daarvan, zoals bod, hebben evenmin als de onbepaalde wijs een meervoud.
In talen met een naamvalstelsel -zoals het Middelnederlands nog was- wordt de infinitief vaak verbogen. In het Middelnederlands bijvoorbeeld kreeg de genitief een -s: maken - makens. In het moderne Nederlands zijn daar nog resten van in uitdrukkingen met "tot ... toe": "tot vervelens toe", "tot bloedens toe", maar ook in "een uur gaans", "tot ziens" of een voorzetsel als volgens.
De datief kreeg een -e: maken - makene. Dit kwam vooral voor na het voorzetsel te: te makene. Dit is niet bewaard in modern Nederlands, maar het voorzetsel "te" is wel een bijzondere rol blijven spelen.
Het voorzetsel te maakt vaak in combinatie met een infinitief deel uit van werkwoordelijke constituenten, bijvoorbeeld na andere werkwoorden zoals beginnen:
Deze vorm word wel de lange infinitief genoemd.
Bij scheidbare werkwoorden treed scheiding op van de infinitief:
De te-vorm kan ook een mogelijkheid, toekomstigheid of noodzakelijkheid uitdrukken:
Deze vorm kan ook bijvoeglijk gebruikt worden
Bij werkwoorden die niet op -en eindigen treedt buiging op, zoals gebruikelijk bij een bijvoeglijk naamwoord:
In dit voorbeeld is ook te zien dat bij scheidbare werkwoorden scheiding optreedt.
In het Nederlands heeft de infinitief vormen voor de toekomstige en voltooide tijden alsmede voor de lijdende vormen als het werkwoord overgankelijk is. Zij worden vooral in de lange vorm met "te" aangetroffen:
Zij komen vooral voor na andere werkwoorden:
Maar ook als onderwerp of voorwerp van een zin of na een voorzetsel komen zij voor en kunnen zelf een voorwerp dragen:
Het werkwoord overbrengen heeft dus in principe acht vormen van de onbepaalde wijs, hoewel er maar een is die niet van hulpwerkwoorden gebruik maakt. In andere talen kan dat anders zijn, zoals in het Oudgrieks waar infinitieven van actief, medium, passief, aoristus, perfectum, futurum en combinaties daarvan allemaal hun eigen vorm kunnen hebben zonder hulpwerkwoord.