Bijlage behorende bij artikel 1, onder a, van het Besluit bekendmaking spellingvoorschriften 2005
1. Beginselen van de Nederlandse spelling
5. Klemtoonteken en uitspraaktekens
6. Los, aaneen of met een koppelteken?
8. Samenstelling met tussenletters -e- of -en-
9. Afleiding met tussenletters -e- of -en-
10. Samenstelling of afleiding met of zonder tussenletter -s-
12. Engelse woorden in het Nederlands
13. Speciale meervouden van zelfstandige naamwoorden
14. Bezitsvorm van zelfstandige naamwoorden
16. Hoofdletters of kleine letters?
17. Afkortingen, symbolen, initiaalwoorden, letterwoorden, verkortingen
Spelling berust op afspraken die we volgen als we gesproken taal vastleggen op papier of met de tekstverwerker. Die afspraken zijn bedoeld om het schrijven en lezen zo vlot en efficiënt mogelijk te maken. Daarbij proberen we een woord altijd op dezelfde manier te schrijven. In de loop van de voorbije eeuwen zijn daar regels voor geformuleerd.
Sinds 1804 wordt onze spelling vastgelegd door de overheid. Het gaat daarbij om basisbeginselen en om specifieke regels, zoals die voor het spellen van klinkers en medeklinkers, het gebruik van hoofdletters en tekens (accenten, koppelteken, trema en apostrof), voor de schrijfwijze van samenstellingen met een tussenklank (pannenkoek, aktetas) en voor de verdeling van woorden in lettergrepen. Daarbij publiceert de overheid een lijst van woorden die volgens de regels zijn gespeld en andere die moeilijk af te leiden zijn uit regels, bijvoorbeeld woorden die we overnemen uit andere talen.
Zowel in Vlaanderen als in Nederland schrijft de overheid het gebruik van de officiële spelling voor aan zichzelf en aan het onderwijs. De regels voor deze spelling worden vastgelegd door de Nederlandse Taalunie, een instelling waarin Nederland, Vlaanderen en Suriname samen zorg dragen voor de Nederlandse taal.
De meeste taalgebruikers volgen deze officiële spelling, ook al zijn ze daartoe niet verplicht en al worden overtredingen niet bestraft. Ze doen dat omdat spelfouten de aandacht van de lezer afleiden en omdat een correcte spelling in onze maatschappij door velen gezien wordt als een teken van zorgvuldigheid en kwaliteit. En ook omdat ze er zelf baat bij hebben dat in alle Nederlandse teksten dezelfde spelling wordt gevolgd. Alleen in die omstandigheden kunnen taalgebruikers het systeem optimaal leren en gebruiken.
Toch is spellen, zelfs met een stel duidelijke regels, niet eenvoudig. Het zal ook nooit eenvoudig worden, want het gaat erom een klanksysteem om te zetten in een schriftsysteem. Die twee zijn zo verschillend van aard dat het onmogelijk is om deze omzetting zonder inconsistenties tot stand te brengen. Dat probleem doet zich met name voor bij uitheemse woorden. Hun schrijfwijze roept het oorspronkelijke klanksysteem op en dat leidt vaak tot resultaten waar taalgebruikers moeite mee hebben. Squashen en skiën zijn redelijk bekende sporten, maar de schrijfwijze van ik squashte en ik skiede zal niet voor iedereen direct volgen uit de regels voor het Nederlands, net zomin als de schrijfwijze van een Bordeauxs café, een karbonadetje of karbonaadje.
Omdat onze taal voortdurend in beweging is, publiceert de Nederlandse Taalunie sinds 1995 om de tien jaar een geactualiseerde Woordenlijst Nederlandse taal. Die is aangevuld met woorden die na de vorige editie in onze taal zijn verschenen, terwijl woorden waarvan de opname niet nuttig is gebleken, zijn verwijderd.
De spellingregels zijn voor de uitgave van 2005 niet veranderd. Maar waar uit de praktijk is gebleken dat er onduidelijkheden bestonden, en zeker waar er schijnbare of echte tegenspraak bestond tussen de regels en de toepassing ervan in de Woordenlijst, werden ze anders verwoord. Daarbij worden enkele kwesties die in vorige edities niet uitputtend waren behandeld, nu duidelijker beschreven. Het gaat bijvoorbeeld om het al dan niet aaneenschrijven van diverse soorten woordgroepen en samenstellingen (50 eurobiljet, Middellandse Zeegebied, pseudoklassiek, re-integratie, accountmanager), om het gebruik van hoofdletters en puntjes in afkortingen (ADSL, aids) en om de schrijfwijze van namen van talen en dialecten (het Standaardnederlands, het New Yorks). Eén uitzonderingsregel voor het schrijven van de tussen-n in samenstellingen, die betrekking had op plantnamen met als linkerdeel de naam van een dier (paarde(n)bloem), is afgeschaft, omdat hij in de praktijk nodeloos veel problemen opleverde.
De Woordenlijst is voor deze uitgave grondig herzien. Er is gepoogd om in minder pagina's meer woorden op te nemen waar de gebruiker een probleem mee kan hebben. Daarom werden veel samenstellingen geschrapt waarvan de spelling blijkt uit gelijksoortige gevallen. Er konden daardoor ongeveer zesduizend nieuwe trefwoorden worden opgenomen. Tegelijk is de presentatie van de woorden verbeterd. Bij sommige woorden met meer dan één mogelijke spelling (bijvoorbeeld met een hoofdletter of een kleine letter) wordt verduidelijkt wanneer we welke vorm kiezen. Bij werkwoorden die spelproblemen veroorzaken in de vervoeging, worden meer vormen opgenomen (bijvoorbeeld skiën, skiede, geskied; ik ski, jij skiet).
De Woordenlijst spreekt zich alleen uit over de vorm van de woorden en, als het om zelfstandige naamwoorden gaat, over het woordgeslacht. De opname van een woord mag derhalve niet beschouwd worden als een officiële goedkeuring van het woord, en het ontbreken van een woord betekent geen afkeuring.
Voor een goed begrip van de spelling is het noodzakelijk een onderscheid te maken tussen klanken en letters. In deze Leidraad wordt een klank genoteerd tussen twee schuine strepen. Als er over letters wordt gesproken, dan worden die letters schuin gedrukt. Ook voorbeeldwoorden zijn schuin gedrukt.
Dus in brood en cadeau wordt de /oo/ respectievelijk als oo en eau geschreven.
De regels die hier worden beschreven, behoren tot de officiële spelling die is vastgelegd door de Nederlandse Taalunie. De Woordenlijst, die volgt op de Leidraad, is samengesteld op basis van die regels. Wanneer er twijfel bestaat over de toepassing van een regel, biedt de Woordenlijst uitsluitsel.
* achter een woord betekent dat het woord in de verklarende lijst van vaktermen staat.
Het gewone teken om een woord af te breken op het eind van een tekstregel is het liggend streepje (-). Om verwarring te vermijden met het koppelteken in samengestelde woorden (auto-onderdelen) gebruiken we voor afbreking in deze Leidraad en in de Woordenlijst een bolletje, behalve op de plaats waar ook in de niet-afgebroken vorm een koppelteken staat: au·to-on·der·de·len.
Verwijzingen naar andere plaatsen in de tekst worden aangegeven met een pijltje: →
In de tekst worden voorbeelden gegeven bij elke regel of bij elke categorie van woorden. Deze lijsten zijn alleen volledig als dat uitdrukkelijk wordt vermeld.
De spelling van het Nederlands is gebaseerd op het basisbeginsel van de standaarduitspraak. Dat wordt ingeperkt door twee nevenbeginselen: dat van de gelijkvormigheid en dat van de etymologie.
Met standaarduitspraak wordt bedoeld: een uitspraak die niet gekleurd is door de woonplaats, leeftijd of andere kenmerken van een bepaalde spreker. We spellen dus niet srijfer of schraaiver, maar schrijver. In gevallen waarin de standaarduitspraak varieert, bijvoorbeeld in Vlaanderen en Nederland, kiest de officiële spelling meestal een vorm die beide varianten dekt. We schrijven daarom niet oto, maar auto.
We proberen een woord of een deel van een woord altijd op dezelfde manier te schrijven, ook al spreken we het soms anders uit. Zo schrijven we bloed altijd met d, ook al horen we alleen een /d/ in vormen als bloeden en koelbloedig, en horen we een /t/ in bloed en bloedverwant.
Dit beginsel wordt beperkt door specifieke regels. De belangrijkste zijn:
We vervangen ze door f of s. We schrijven dus niet raav (gelijkvormig met raven), maar raaf en niet prijz (gelijkvormig met prijzen), maar prijs. Uitzonderingen vinden we in uitheemse woorden als pilav en fez.
Als we dus een -t toevoegen aan de stam van een werkwoord voor de derde persoon enkelvoud (werken – werk – het werkt), geldt dat niet als de stam eindigt op t (zitten – zit – niet: het zitt, maar het zit). Uitzonderingen vinden we in uitheemse woorden als baseball en jazz.
Als het grondwoord eindigt op -s, -sch of een andere sisklank, vervalt de s van het achtervoegsel -s of -st. We schrijven dus ik was het nerveust en niet ik was het nerveusst, wel het friste water en niet het frisste water, wel iets Belgisch en niet iets Belgischs.
De vrouwelijke vorm van fietser schrijven we als fietsster, want voor het achtervoegsel -ster geldt deze regel niet.
De regel van de gelijkvormigheid kan een hulp zijn voor de taalgebruiker die zoekt hoe een woord moet worden geschreven. Wie bijvoorbeeld het woord geboortefeest zou willen schrijven en twijfelt over de tussen-n, kan zich laten leiden door andere woorden die tot dezelfde categorie behoren, zoals geboortedag, geboortekaartje, geboortepremie.
De spelling van een woord kan sporen bevatten van zijn geschiedenis of etymologie. De verschillende herkomst van de woorden is een verklaring voor de twee schrijfwijzen van de tweeklanken /ei/ en /au/. We schrijven zij anders dan zei, omdat die woorden in ouder Nederlands verschillend uitgesproken werden. Hetzelfde geldt voor bijvoorbeeld gauw en gouw.
Woorden die we uit andere talen overnemen, schrijven we aanvankelijk in de uitheemse spelling, maar naarmate een woord zich aanpast aan het Nederlandse taalsysteem, wordt ook de schrijfwijze vernederlandst. Het Franse woord sérieux bijvoorbeeld is het Nederlandse serieus geworden, behalve in de nog als Frans aangevoelde uitdrukking iets au sérieux nemen. De spelling van woorden uit het Engels wordt zelden aangepast aan het Nederlands, hoewel het vaak om courante woorden gaat, zoals baby en computer.
lange klinker | staar, staren | 2.A |
dubbele medeklinker | net, netten | 2.B |
ee op het eind | zee | 2.C |
op het eind van een Frans woord | café | 2.D |
oo voor ch | goochelaar | 2.E |
u voor w | schaduw | 2.F |
voor -aard, -aardig, -achtig | wreedaard | 2.G |
ei of ij | meid, mijt | |
au of ou | gauw, gouw |
Het gaat om de lange klinkers* /aa/, /ee/, /oo/ en /uu/. We schrijven dus oo in de gesloten lettergreep boom, maar o in de open lettergreep bo·men. Op dezelfde manier:
Deze regel geldt niet voor de /ie/, waarvoor we een ander stel regels hebben. Ook zijn er talloze uitzonderingen, onder meer voor uitheemse woorden*.
De klinkers eu en oe worden in inheemse woorden altijd op dezelfde manier geschreven.
Het gaat om de medeklinkers b, d, f, g, k, l, m, n, p, r, s, t, z en c (uitgesproken als /k/) en om de korte klinkers* /a/, /e/, /i/, /o/, /u/.
Uitzonderingen op deze regel:
(a) enkele medeklinker in verbogen en vervoegde vormen van woorden die eindigen op onbeklemtoond -el, -es, -et, -ig, -ik, -il, -it, -em
(b) enkele m in afleidingen* van plaatsnamen met twee lettergrepen die eindigen op -um
Maar: Blaricummer, Hilversummer
De regel geldt ook voor sommige uitheemse woorden.
Aandacht verdienen uitheemse* woorden die geen grondwoord hebben dat eindigt op /ee/, maar wel afgeleide vormen die eindigen op -eeën, -eeër, -eïsch, -ese, -eïsme, -eïstisch.
In het Frans kan een woord eindigen op -é (café) of op -ée (matinée). In het Nederlands vervalt het accent aigu op de ee.
Voor woorden die als zuiver uitheems worden aangevoeld, en die hun accenten niet verliezen, geldt deze regel niet. De vrouwelijke vorm behoudt de -ée.
In verkleinwoorden wordt de slotklinker -é omgezet in ee.
We schrijven de lange /ie/ meestal als ie:
We schrijven de lange /ie/ meestal als i:
Er zijn veel uitzonderingen op deze vuistregels. Zo schrijven we gieter, maar ook liter, en jullie maar ook juli. De Woordenlijst geeft uitsluitsel.
Als we woorden met deze achtervoegsels afbreken, is de lettergreep gesloten.
Maar: hovaardig (gevormd met -vaardig).
De spelling van woorden met ei ('korte ei') of ij ('lange ij') hangt af van de etymologie van het woord. Wat wij vandaag op verschillende wijze schrijven maar op dezelfde manier uitspreken (bijvoorbeeld leiden en lijden), werd vroeger ook op verschillende wijze uitgesproken (bijvoorbeeld in de middeleeuwen le(i)den en liden). In veel dialecten zijn deze uitspraakverschillen vandaag nog te horen. Bij twijfel over de juiste spelling biedt de Woordenlijst uitsluitsel.
Woorden die we vandaag met ou schrijven hebben een andere geschiedenis dan vergelijkbare woorden die een au hebben. Er zijn geen vuistregels te geven die de taalgebruiker enig houvast bieden. De Woordenlijst geeft uitsluitsel.
Er zijn geen sluitende regels om te bepalen wanneer een woord uit een andere taal met de uitheemse medeklinkers c en x, of de combinaties qu, th of rh wordt geschreven. Doorgaans geldt wel de gelijkvormigheidsregel: als we een woorddeel met c schrijven, is dat in (bijna) alle combinaties met andere woorddelen het geval.
k of c ? | 3.1 |
elementen achteraan | bibliothecaresse |
vooraan co-, col-, com- | coalitie |
vooraan cata-, cate-, crypt- | catastrofe |
elek- | elektriciteit |
k of qu ? | 3.2 |
t of th ? | 3.3 |
s of z ? | 3.4 |
bijvoeglijke naamwoorden | religieus – religieuze |
werkwoorden | organiseren |
x of ks ? | 3.5 |
De klank /k/ schrijven we met k in inheemse woorden* zoals kan, bakken, kruipen. Naarmate een uitheems woord* zich aanpast aan het Nederlandse taalsysteem, wordt ook de schrijfwijze vernederlandst. Dat is gebeurd met van oorsprong Latijnse en Franse woorden als komedie, karakter, akte, strikt, maar niet met contact, locomotief, product, college, actrice. De Woordenlijst biedt hier uitsluitsel. Soms schrijven we verwante woorden in de ene vorm met k, in een andere met c.
Enkele vuistregels geven de taalgebruiker een indicatie over de spelling met k of c.
De combinatie qu wordt soms uitgesproken als /k/, soms als /kw/. Naarmate een uitheems woord* zich aanpast aan het Nederlandse taalsysteem, wordt ook de schrijfwijze vernederlandst. We schrijven daarom soms qu, soms k of kw. De Woordenlijst biedt hier uitsluitsel.
met qu
met kw of k
In sommige uitheemse woorden* schrijven we /t/ als th, maar
met th
met t
In Engelse woorden en sommige woorden uit het Hebreeuws komt toch een th aan het eind: sudden death; Goliath. In inheemse woorden komt th voor in versteende samenstellingen* zoals thuis (uit te en huis) en thans (uit te en hand) (maar: nochtans) en in namen zoals Drenthe (maar: Drents).
Naarmate een uitheems woord* zich aanpast aan het Nederlandse taalsysteem, wordt ook de schrijfwijze vernederlandst. We schrijven daarom soms x, soms ks. De Woordenlijst biedt hier uitsluitsel.
met x
met ks
In sommige Franse woorden schrijven we een accent* op een klinker. Het gaat om het accent aigu (´' zoals op de é in logé), het accent grave (` zoals op de è in scène) en het accent circonflexe of dakje (ˆ zoals op de ê in crêpe). Op een hoofdletter schrijven we nooit een accent, behalve bij uitheemse woorden die met accent op een hoofdletter ontleend zijn, zoals Dáil Éireann.
vernederlandst | controle, café | 4.A |
niet aangepast | tête-à-tête | 4.B |
(1) zonder accent
Een uitzondering op de regel is het woord à in bijvoorbeeld tien à twaalf dagen.
(2) nodig voor uitspraak
Als het accent niet nodig is voor de uitspraak, schrijven we het niet. Zo is er geen teken nodig op de eerste e van procedé, maar wel op de tweede.
Het is moeilijk te beslissen of een Frans woord onder regel 4.A of regel 4.B valt. De Woordenlijst geeft uitsluitsel. Als een woord daar niet in voorkomt, dan is het waarschijnlijk een gelegenheidsontlening. We behouden dan de accenten.
Een klemtoonteken kunnen we gebruiken om een sterke nadruk op een woord weer te geven. Een uitspraakteken gebruiken we als een klinker in de gegeven context meer dan één uitspraak kan krijgen, met een verschillende betekenis. In de vorige zin heeft één uitspraaktekens gekregen omdat het mogelijk is het telwoord één in deze zin foutief te lezen als een onbepaald lidwoord een (met toonloze /ə/). Waar geen verwarring mogelijk is, bijvoorbeeld in een van de woorden, of in eenmalig, gebruiken we geen uitspraaktekens. Op een hoofdletter schrijven we geen klemtoon- of uitspraaktekens.
klemtoonteken | dé oplossing | 5.A |
uitspraakteken | één oplossing | 5.B |
Door technische beperkingen vervalt meestal het nadrukteken op de j van een lange ij. Bijvoorbeeld: blíjven kijken!
vuistregel | 6.A | |
woordgroep | academisch ziekenhuis | 6.B |
samenstelling en afleiding | tuinstoel, onaf | 6.C |
bijzondere samenstellingen | ||
gelijkwaardige elementen | pianiste-componiste | 6.D |
aardrijkskundige namen | Aarle-Rixtel | 6.E |
woorddeel met hoofdletter | zwart-Amerikaans | 6.F |
met cijfer, letter, symbool | 80-jarige | 6.G |
met initiaalwoord | tv-kijker, kleuren-tv | 6.H |
met bijzondere voor- of nabepaling | niet-rookster | 6.I |
afleiding van letter, cijfer, initiaalwoord | sms'en | 6.J |
samenkoppeling | kruidje-roer-mij-niet | 6.K |
samenkoppeling in samenstelling | doe-het-zelfzaak | 6.L |
woordgroep in samenstelling | langeafstandsloper, a-capellakoor, Middellandse Zeegebied, Karel I-sigaar |
6.M |
woordgroep of samenstelling? | ||
aaneenschrijven van telwoorden | honderdenzes miljoen | 6.N |
Een samenstelling of afleiding schrijven we aaneen.
Voor het aaneenschrijven van een samenstelling of afleiding moeten we bijzondere regels in acht nemen in het geval van klinkerbotsing. We gebruiken dan een koppelteken of een trema.
Een woordgroep is een serie woorden die bij elkaar worden gehouden door een grammaticaal verband, zoals in een zin. Dat verband hoeven we niet te tonen in de spelling. Daarom schrijven we de woorden in een woordgroep los van elkaar.
Als we twee woorden bij elkaar brengen om er een nieuwe betekenis mee uit te drukken, dan tonen we het verband tussen de delen door ze aan elkaar vast te schrijven. Dat doen we met samenstellingen die uit twee of meer delen bestaan.
Als we om een nieuwe betekenis uit te drukken een woord combineren met een voor- of achtervoegsel, dat niet als een apart woord bestaat, dan noemen we het geheel een afleiding. Ook de delen van een afleiding schrijven we aan elkaar vast.
Als een samenstelling moeilijk te lezen of te begrijpen is, kunnen we de structuur verduidelijken met een koppelteken. Zo schrijven we tweedekansonderwijs volgens de regel aaneen, maar we kunnen ook schrijven tweedekans-onderwijs als we verwachten dat de lezer de samenstelling niet meteen doorziet. Dat kunnen we ook doen als een woord op twee manieren gelezen kan worden en als uit de context niet duidelijk is welke betekenis we bedoelen. Als we met valkuil niet een gecamoufleerde put of een hinderlaag bedoelen, maar een soort vogel, kunnen we valk-uil schrijven. In de Woordenlijst wordt dit optionele koppelteken niet aangegeven. Op dezelfde manier:
We gebruiken een koppelteken om de structuur te verduidelijken of om een ongewoon woordbeeld te vermijden in een samenstelling. Dat moeten we doen als de elementen gelijkwaardig zijn, bij samengestelde aardrijkskundige namen, als het tweede element een hoofdletter heeft, als een van de elementen een cijfer, letter, symbool of initiaalwoord is, of in een samenstelling met een bijzondere voor- of nabepaling.
Het gaat om combinaties van twee of meer elementen die in de samenstelling in principe met elkaar verwisseld kunnen worden. Zo zouden we een dichter-botanicus ook een botanicus-dichter kunnen noemen.
Als een samenstelling van twee adjectieven in principe niet omwisselbaar is, schrijven we de twee delen aan elkaar vast. Zo betekent sociaalpsychologisch niet: sociaal én psychologisch, maar: volgens de sociale psychologie. Andere voorbeelden:
Als een beroepsnaam vergezeld wordt van een bijvoeglijk naamwoord, schrijven we die twee elementen los: sociaal psycholoog, sociaal geograaf, klinisch bioloog, civiel ingenieur, algemeen secretaris. Een samengesteld bijvoeglijk naamwoord gebruiken we ook om een religieuze, levensbeschouwelijke of maatschappelijke strekking aan te duiden die uit twee of meer componenten bestaat. Als de delen in principe verwisselbaar zijn, dan gebruiken we een koppelteken.
Als de delen van een dergelijke samenstelling niet verwisselbaar zijn, schrijven we ze aaneen.
We gebruiken ook een koppelteken als het eerste deel verwijst naar een plaats of een bevolkingsgroep.
Als we een zelfstandig naamwoord vormen op basis van dit soort samenstellingen, behouden we de schrijfwijze (aaneen of met koppelteken).
Deze regel geldt ook voor aardrijkskundige namen met als linkerdeel een woord als Noord, Zuid, West, Oost, Centraal, Hoog, Laag, Boven, Beneden, Midden, Nieuw, Nederlands, Belgisch, Vlaams, Frans, Latijns, Afro, Indo.
We behouden het koppelteken in de afleiding van de samengestelde vorm.
Uitheemse samengestelde aardrijkskundige namen die met een spatie geschreven worden, krijgen geen koppelteken, ook niet in de afgeleide vormen en in samenstellingen.
Deze regel geldt ook voor afleidingen met een voorvoegsel dat voor een hoofdletter komt.
Het koppelteken gebruiken we ook na een linkerdeel dat eindigt op een apostrof met een s.
Als een woord wordt gevolgd door een letter of cijfer om een categorie aan te geven, beschouwen we het geheel als een woordgroep. We schrijven de delen niet aan elkaar vast, maar gebruiken een spatie.
Een samenstelling met een dergelijke woordgroep krijgt slechts één koppelteken.
Een letterwoord schrijven we in een samenstelling vast, behalve als het met een of meer hoofdletters wordt geschreven.
We schrijven dus wel een koppelteken in bijvoorbeeld:
Ook als er klinkerbotsing is, gebruiken we een koppelteken.
Een samenstelling met een verkorting wordt aaneengeschreven, behalve als de verkorting met een of meer hoofdletters wordt geschreven.
We schrijven dus wel een koppelteken in bijvoorbeeld:
(1) met de elementen niet-, non-, bijna-, oud-, ex-, aspirant-, adjunct-, substituut-, chef-, kandidaat-, interim-, stagiair-, leerling-, assistent-, collega- of meester-
Oud- schrijven we vast als het niet de betekenis 'voormalig' heeft: oudkomer, oudpapierprijs.
(2) met elementen zoals -generaal, -president, -testamentair, -verbaal of -militair
(3) groep of werkstuk, genoemd naar een auteur of inspirator
(4) met Sint- of St.
(5) zelfnoemfunctie: een woord dat zichzelf representeert
Opmerkingen: (a) De achtervoegsels* -achtig, -dom, -heid en -schap verbinden we met een streepje. Andere achtervoegsels met een apostrof.
(b) Een voorvoegsel wordt aan een letter, cijfer, symbool of initiaalwoord verbonden met een koppelteken: al dat ge-sms tegenwoordig, ge-e-maild
Als een vaste woordgroep één begrip vormt, kunnen we de eenheid aangeven door koppeltekens tussen de woorden te plaatsen. Een dergelijke woordgroep wordt een samenkoppeling genoemd.
Samenkoppelingen die we uit andere talen overnemen, behouden de koppeltekens of de spaties die ze in de vreemde taal hebben.
Het koppelteken gebruiken we ook in samenstellingen waarin het rechterdeel verbonden wordt met twee of meer elementen die met elkaar gelijkwaardig zijn.
Het koppelteken gebruiken we ook in afleidingen* van samenkoppelingen. Het achtervoegsel schrijven we vast aan het laatste woorddeel van de groep.
(2) Tussen de delen van een woordgroep die uit uitheemse woorden* bestaat, schrijven we in dat geval een koppelteken.
(3) Een eigennaam die uit meer dan één woord bestaat, en dus meer dan één hoofdletter heeft, krijgt geen koppelteken in een samenstelling of een afleiding.
(1) samenstelling met woordgroep
We gebruiken een koppelteken in geval van klinkerbotsing.
Als het eerste deel van de woordgroep een telwoord is, dan schrijven we het vast in de driedelige samenstelling. Maar als we het telwoord met een cijfer schrijven, gebruiken we een spatie.
(2) samenstelling met uitheemse woordgroep
Voor samenstellingen met Engelse woordcombinaties gelden speciale regels.
(3) samenstelling of afleiding met meerdelige eigennaam
Als de eigennaam het rechterdeel vormt van een samenstelling, gebruiken we een koppelteken voor het eerste woord van de naam.
(4) samenstelling met woordgroep die eindigt met symbool, letter of cijfer
Er is geen scherpe grens te trekken tussen wat een woordgroep is en wat een samenstelling is. Zelfs met elkaar gerelateerde woordcombinaties, zoals aaneenschrijven en kapotslaan versus van elkaar los schrijven en in stukken slaan, behoren soms tot verschillende categorieën. Vaak zal de taalgebruiker moeten opzoeken of een bepaalde combinatie in een of in meer woorden geschreven wordt. Toch zijn er enkele vuistregels die meestal tot een juiste inschatting leiden.
(a) één klemtoon: één woord
Combinaties waarin we elk woord met een klemtoon kunnen uitspreken, schrijven we meestal los. Als er een vaste klemtoon is op één lettergreep, gaat het om een samenstelling. Dat is duidelijk te horen in deze gevallen:
(b) woordgroep wordt verbogen in het meervoud
Als we een woordgroep in het meervoud zetten, verbuigen we doorgaans de bijvoeglijke naamwoorden. Een bijvoeglijk naamwoord dat deel uitmaakt van een samenstelling, blijft ongewijzigd.
(c) woordgroep groeit aaneen door veelvuldig gebruik
Woordcombinaties die vaak voorkomen in ons taalgebruik, krijgen gemakkelijker de status van samenstelling dan zeldzame combinaties.
(d) verzwakte betekenis: aaneengeschreven
Als de betekenis van een van de woorddelen is verzwakt of niet meer kan worden herkend in het geheel, dan wordt het woord vaak aaneengeschreven.
(e) de opbouw geeft een aanwijzing
(1) driedelige combinaties waarvan het eerste deel wel bij het tweede hoort maar niet bij het derde, schrijven we aaneen.
(2) als de onbepaalde wijs* van een samengesteld werkwoord in één woord wordt geschreven, schrijven we ook de vervoegde vormen in één woord, tenzij er een ander woord tussen de delen komt, of als de volgorde gewisseld is.
(3) een voorzetselbijwoord kan met een woord als daar, er, waar, hier een voornaamwoordelijk bijwoord* vormen. We schrijven dat aaneen. Ook een tweede voorzetselbijwoord hecht zich daaraan vast.
(4) een bijwoord dat is samengesteld uit voorzetselbijwoorden, schrijven we in één woord. Maar een voorzetselbijwoord schrijven we niet vast aan een voorzetsel dat behoort bij een woordgroep rond een zelfstandig naamwoord.
Rangtelwoorden in woorden worden op dezelfde manier geschreven.
Een rangtelwoord dat we met een cijfer schrijven, gevolgd door e of door ste/de, krijgt geen apostrof.
De teller en de noemer van een breuk schrijven we los, behalve als die deel uitmaakt van een meerledige samenstelling.
hoofdregel | gala-avond, onderzeeër | 7.A |
Griekse of Latijnse voorvoegsels | co-ouder | 7.B |
-achtig | lila-achtig | 7.C |
voorvoegsel niet herkenbaar | coördinatie | 7.D |
drie of meer klinkers | reëel, essentieel | 7.E |
uitzonderingen |
Klinkerbotsing is de verwarring die ontstaat wanneer we twee letters die meestal één klinker of tweeklank voorstellen (bijvoorbeeld aa of ui), in een woord toch afzonderlijk moeten lezen (dus als a-a of u-i) omdat ze tot verschillende lettergrepen behoren. Dat gebeurt in samenstellingen*, in afleidingen* en in sommige ongelede woorden* die we uit andere talen hebben overgenomen.
klinkerbotsing | geen klinkerbotsing |
aa, ae, ai, au | ao |
ee, ei, eu | ea, eo |
ie | ia, io, iu |
oe, oi, oo, ou | oa |
ui, uu | ua, ue, uo |
aj, ej, oj, uj | |
iji (ij+i) | |
ay, ya, ey, ye, iy, yi, oy, yo, uy, yu |
De combinaties i+j, e+ij, e+ui en i+i leveren een klinkerbotsing op in een samenstelling (gummi-jas, vanille-ijs, college-uitstap, sproei-installatie), maar niet in een ongeleed woord of afleiding (bijectie, beijveren, geuit, kopiist). Een accent op een letter neemt de klinkerbotsing niet weg. We schrijven dus café-eigenaar.
samenstelling
ongeleed woord
afleiding
Als zich geen klinkerbotsing voordoet, schrijven we de samenstelling of afleiding aaneen.
Het gaat om voorvoegsels (of elementen die we als voorvoegsel gebruiken) zoals aero-, anti-, audio-, auto-, bi-, bio-, co-, contra-, de-, di-, duo-, elektro-, extra-, giga-, intra-, loco-, macro-, micro-, mini-, mono-, multi-, neo-, para-, pre-, pro-, proto-, pseudo-, quasi-, re-, retro-, semi-, socio-, supra-, tri-, ultra- en vice-.
Als zich geen klinkerbotsing voordoet, schrijven we deze voorvoegsels vast aan het grondwoord.
Om de leesbaarheid te bevorderen kunnen we een facultatief koppelteken gebruiken na het voorvoegsel. We schrijven dus volgens de regels quasionschuldig en miniuitrusting, maar we kunnen ook schrijven quasi-onschuldig en mini-uitrusting. In de Woordenlijst is dat facultatieve koppelteken niet opgenomen.
Sommige woorden zien er geleed uit, maar zijn niet terug te brengen tot de betekenis van de delen. We behandelen ze als ongelede woorden. Die krijgen een trema bij klinkerbotsing. Zo is co-ouderschap wel te herleiden tot co = 'gezamenlijk' + ouderschap, maar coördinatie is niet co+ordinatie. Op dezelfde manier:
We schrijven dus:
Op dezelfde wijze:
*zie de pagina Klinkerbotsing voor een meer uitgebreid schema.
zonder Latijns of Grieks voorvoegsel | met Latijns of Grieks voorvoegsel | ||||
ongeleed | afleiding | samenstelling | ongeleed | geleed | |
geen klinkerbotsing ao, ea, eo, ia, oa, ua, ue, iji, ijij, ay, ya, ye, yi, yu |
chaos ideaal sociaal actualiteit |
continueren geleiachtig buiige essentieel |
cameraopstelling autonomieakkoord carrièreoverweging radioantenne |
coalitie realisatie dieet triangel |
coauteur regeneratie miniuitrusting quasionschuldig |
wel klinkerbotsing aa, ae, ai, au, ee, ei, eu, ie, oe, oi, oo, ou, ui, uu (en i+j, e+ij, e+ui, i+i in samenstellingen) |
creëren poëzie druïde patiënt |
onderzeeër smeuïg beïnvloeden essentiële |
gala-avond ski-instructeur bureau-inhoud gummi-jas |
coördinatie reünie biënnale preëminent |
co-existentie re-integratie macro-economie de-escaleren |
Na een i schrijven we geen trema als er in totaal drie of meer klinkertekens staan.
De eerste letter van een au, ij, oe, ou of ui krijgt nooit een trema.
De eerste letter van een ie en ei kan wel een trema krijgen.
Gaat het om de combinatie ie-e, dan hangt het van de klemtoon af of er een e wegvalt of niet. Wordt de /ie/ beklemtoond, dan schrijven we ieë; heeft de /ie/ geen klemtoon, dan schrijven we ië.
(a) zoiets wordt aaneengeschreven zonder trema
(b) getallen in letters krijgen bij klinkerbotsing een trema
Maar we lossen de klinkerbotsing op met een koppelteken als een telwoord gecombineerd wordt met een ander woord: twee-eiig, drie-eenheid.
De hoofdregel is niet van toepassing op woorden die nog als volledig uitheems worden beschouwd en hun oorspronkelijke spelling behouden.
(e) geen trema boven een accent* Een letter met een accent behoudt dat accent. Er komt geen trema bovenop.
(f) bij afbreking van een woord vervalt het trema op de eerste letter van de volgende tekstregel
Een samenstelling maken we doorgaans door twee of meer woorden aan elkaar vast te schrijven. Een deur die naar een kamer leidt waar het bad staat, is een badkamerdeur. Soms spreken we tussen twee delen een tussenklank uit die klinkt als een toonloze /ə/, soms als /ən/.
hoofdregel | rodekool, knarsetanden, gerstenat, aspergesoep, weidevogel, perensap, lerarenopleiding, linzensoep |
8.A |
3 uitsluitingen | ||
uitsluiting: linkerdeel op -en | havengebied | 8.B |
uitsluiting: versteende samenstelling | apegapen | 8.C |
uitsluiting: oude naamvalsvorm | 's anderendaags | 8.D |
3 uitzonderingen | ||
linkerdeel is uniek | Onze-Lieve-Vrouwekerk | 8.E |
linkerdeel versterkt | apetrots | 8.F |
linkerdeel heeft vrouwelijke nevenvorm | studentenkamer | 8.G |
Als het linkerdeel van de samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat niet eindigt op een toonloze /ə/, schrijven we de tussenklank /ə(n)/ doorgaans als -en. Het hok van een hond is een hondenhok. Het sap van een peer is perensap. Wanneer het linkerdeel van een samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat wel eindigt op een toonloze /ə/, schrijven we in sommige gevallen ook -en. Als een zieke zorg krijgt is dat ziekenzorg. Soms schrijven we niet -en maar -e, bijvoorbeeld in ziektekiem, secondewijzer, zonneschijn. Dat hangt af van de kenmerken van het linkerdeel van de samenstelling, in de voorbeelden dus de kenmerken van de woorden ziekte, seconde en zon.
Hoe de regel toe te passen?
Is het rode(n)kool, knarse(n)tanden, gerste(n)nat, asperge(n)soep, weide(n)vogel, pere(n)sap, lerare(n)opleiding, of linze(n)soep?
Is het linkerdeel een zelfstandig naamwoord? | |||
nee ![]() |
![]() |
||
![]() |
![]() |
||
Heeft het linkerdeel een meervoud dat eindigt op -en? | |||
nee ![]() |
![]() |
||
schrijf -e- rodekool knarsetanden |
![]() |
![]() |
|
Heeft het linkerdeel een meervoud dat eindigt op -es? | |||
schrijf -e- gerstenat aspergesoep |
ja ![]() |
![]() |
|
![]() |
![]() | ||
schrijf -e- weidevogel |
schrijf -en- perensap lerarenopleiding linzensoep |
Opmerking over de woordsoort van het linkerdeel
Volgens de hoofdregel schrijven we de tussenklank alleen als -en- als het linkerdeel een zelfstandig naamwoord is. Dus niet als het eerste deel de stam van een werkwoord is, ook al lijkt die op een zelfstandig naamwoord.
Wel -en in:
Opmerking over het meervoud op -es
Bedoeld worden woorden die in het enkelvoud eindigen op een toonloze /ə/ en een meervoud hebben op -s.
Bij twijfel geeft de Woordenlijst uitsluitsel.
Bij twijfel geeft de Woordenlijst uitsluitsel.
Het gaat uitsluitend om de samenstellingen met (Onze-)Lieve-Vrouw of (onze)lievevrouw, met zon, maan en hel.
Ook de woorden Koninginnedag, koninginnefeest en koninginnenacht schrijven we zonder tussen-n. Maar met tussen-n: koninginnensoep, koninginnenhapje, koninginnenrit.
Het gaat om deze woorden en andere die op dezelfde wijze worden gevormd:
De hoofdregel geldt wel voor woorden als huizenhoog, mijlenver, urenlang. Het gaat hier om combinaties waarbij het linkerdeel een soort eenheid aangeeft: zoveel huizen hoog, zoveel mijlen ver. Bijvoeglijke naamwoorden zoals ravenzwart en flessengroen vallen ook onder de hoofdregel, alsook samengestelde zelfstandige naamwoorden zoals apenstreken, berenhol, leeuwenmoed, reuzenhuis. We denken in deze gevallen aan een vergelijking: glanzend zwart zoals een raaf; streken als van een aap; zoveel moed als een leeuw; een huis zo groot als van een reus. Een samenstelling waarin reus letterlijk genomen moet worden, schrijven we ook volgens de hoofdregel: een reuzenstoet (een stoet waarin reuzen worden meegedragen). Samenstellingen zoals klassespeler, klotefilm en reuzemop schrijven we met -e omdat we het linkerdeel beschouwen als een bijvoeglijk naamwoord. Volgens de hoofdregel krijgt dat geen tussen-n.
Als we een woord als studentenkamer schrijven, gaan we dus niet uit van de meervoudsvorm studentes, die alleen geldt voor het enkelvoud studente. We nemen de mannelijke vorm, die als sekseneutraal wordt beschouwd, en schrijven studentenkamer, zelfs al wonen er alleen studentes, en studentenzwangerschap, ook al kan het alleen gaan om een studente. Hetzelfde geldt voor agentenopleiding, waar we de meervoudsvorm agentes buiten beschouwing laten.
afleiding zonder extra -n | aanbiddelijk | 9.A |
afleiding met -achtig, -dom of -schap | lenteachtig, sterrendom | 9.B |
Als het grondwoord eindigt op een -n, wordt die behouden in de afleiding.
Het grondwoord heeft geen meervoud dat eindigt op -en: schrijf -e.
Het grondwoord heeft een meervoud dat eindigt op -en, maar ook op -es: schrijf -e.
Het grondwoord heeft alleen een meervoud op -en: schrijf -en.
Als het grondwoord eindigt op een -n, schrijven we die ook in de afleiding.
Een samenstelling maken we doorgaans door twee of meer woorden aan elkaar vast te schrijven. De deur die naar een kamer leidt waar het bad staat, is een badkamerdeur. Soms spreken we tussen twee delen een extra /s/ uit. Dat is een tussenklank. Die horen we soms ook in afleidingen*, bijvoorbeeld met -matig, -waard, -waardig en soms met -achtig, -loos en andere achtervoegsels*.
hoorbare tussenklank | dorpskern | 10.A |
twee sisklanken | Stationsstraat | 10.B |
Wel een tussen-s in:
Geen tussen-s, want we horen die niet in:
Variatie in het taalgebruik Sommige woorden worden door de ene taalgebruiker met, en door de andere taalgebruiker zonder tussenklank /s/ uitgesproken. De een zegt druggebruik, de ander drugsgebruik. De een zegt gewichtloos, de ander gewichtsloos. In zulke gevallen zijn beide spellingen correct. Andere voorbeelden:
Andere betekenis – anders geschreven Soms is er een verschil in betekenis tussen een combinatie met, en een combinatie zonder tussen-s. Voorbeelden:
Of er een tussenklank /s/ is, is moeilijk te horen als het rechterdeel van een samenstelling met een sisklank begint.
We schrijven een extra s in Stationsstraat, omdat we die ook vinden in andere samenstellingen met station-: stationshal, stationsklok, Stationsplein. Andere gevallen:
Soms geeft de Woordenlijst bij een bepaald grondwoord zowel samenstellingen met als zonder tussen-s. Zo staat er bijvoorbeeld raadkamer en raadgever zonder tussen-s, maar raadsman en raadskelder met tussen-s. Zowel de vormen raadzaal als raadszaal zijn hiermee te verdedigen. Aanbevolen wordt om in deze gevallen de taalpraktijk te volgen.
Bij de spelling van een werkwoord houden we niet alleen rekening met de klank, maar ook met de regels van de vervoeging. Die bepalen welke uitgang we schrijven, ook al is die niet hoorbaar. De keuze tussen word en wordt, of tussen vergrote en vergrootte, hangt in de eerste plaats af van grammaticale regels. In dit hoofdstuk behandelen we de inheemse werkwoorden.
zoek de stam | 11.A |
voeg uitgang bij de stam | 11.B |
tegenwoordige tijd | |
verleden tijd regelmatige werkwoorden | |
voltooid deelwoord regelmatige werkwoorden | 11.C |
verleden tijd onregelmatige werkwoorden | |
voltooid deelwoord onregelmatige werkwoorden | |
gebiedende wijs | 11.D |
De stam van werkwoorden als doen, gaan, staan, slaan, zien (en samengestelde of afgeleide werkwoorden als uitdoen, begaan) vinden we door alleen de n weg te laten.
De stam van het werkwoord komen is kom. De stam van het werkwoord douchen is douch. We schrijven daarom ik douch, ik douchte, ik heb gedoucht. Als we de stam schrijven, passen we de regels toe voor klinkers in open en gesloten lettergrepen. We schrijven de eindmedeklinker altijd enkel, dus voor het werkwoord bidden niet bidd maar bid. Als de stam eindigt op v of z, schrijven we f of s (maar als we deze stam gebruiken in een werkwoordsvorm met -en, dan wordt de f weer een v en de s wordt weer een z). De letters b, d en g komen wel voor op het eind van de stam.
Sommige werkwoorden ondergaan een klinkerwisseling als we ze in de verleden tijd zetten. Om de verleden tijden van die werkwoorden te spellen gaan we uit van een tweede stam: de vorm die we horen in de meervoudsvormen van de verleden tijd, min de uitgang -en. Die noemen we de verledentijdsstam.
Bij werkwoorden met /i/ of /ee/ in de stam krijgen we in de verleden tijd een klinkerwisseling met een korte klinker in enkelvoudsvormen, een lange in meervoudsvormen.
werken | worden | |
ik werk | stam | ik word |
jij werkt, u werkt, werkt u | stam+t | jij wordt, u wordt, wordt u |
werk jij | stam | word jij |
hij, zij, het werkt | stam+t | hij, zij, het wordt |
wij, jullie, zij werken | stam+en | wij, jullie, zij worden |
Als de stam eindigt op een t, vervalt de uitgang -t voor de tweede en derde persoon. We schrijven immers geen dubbele medeklinker op het eind van een woord.
Als de stam eindigt op een d, krijgen we wel een -dt.
De vorm met u of gij heeft altijd een t.
De vorm vóór het onderwerp jij of je heeft geen t.
Sommige werkwoorden krijgen de uitgangen -de en -den, andere de uitgangen -te en -ten. Dat hangt af van de eindklank van de stam. Als dat een van de medeklinkers van 't kofschip of 't fokschaap is (/t/, /k/, /f/, /s/, /ch/, /p/), of de medeklinker /sj/ (bijvoorbeeld in ramsjen), dan krijgen de vervoegde vormen -te(n). Als de stam eindigt op een klinker of een stemhebbende* medeklinker, krijgen de vervoegde vormen -de(n).
delen | werken | |
deel | stam | werk |
ik, jij, het deelde | stam+de/te | ik, jij, het werkte |
wij, jullie, zij deelden | stam+den/ten | wij, jullie, zij werkten |
Als de stam eindigt op d of t, wordt de verleden tijd met een dubbele medeklinker geschreven.
smeden | vergroten | |
smeed | stam | vergroot |
ik, jij, het smeedde | stam+de/te | ik, jij, het vergrootte |
wij, jullie, zij smeedden | stam+den/ten | wij, jullie, zij vergrootten |
delen | missen | |
ik heb gedeeld | (ge)stam(+d/t) | ik heb gemist |
smeden | vergroten | |
ik heb gesmeed | (ge)stam(+d/t) | ik heb vergroot |
Een bekend ezelsbruggetje om te achterhalen of een voltooid deelwoord met d dan wel met t wordt geschreven, is luisteren naar de verleden tijd. Eindigt die op -de, dan schrijven we het voltooid deelwoord met -d. Eindigt de verleden tijd op -te, dan schrijven we het voltooid deelwoord met -t.
Als we het voltooid deelwoord gebruiken als bepaling voor een zelfstandig naamwoord, dan moeten we het soms verbuigen. Daarbij passen we de regels voor de verenkeling van klinkers toe.
In de verbogen vorm van het voltooid deelwoord is dezelfde d of t te horen als in de verleden tijd. Ook aan de hand hiervan kan dus vaak de juiste schrijfwijze van de onverbogen vorm bepaald worden.
lopen | vinden | |
ik, jij, het liep | verledentijdsstam | ik, jij, het vond |
wij, jullie, zij liepen | verledentijdsstam+en | wij, jullie, zij vonden |
Een verledentijdsstam met /aa/ heeft in het enkelvoud een /a/: wij kwamen – ik kwam. De vorm met u is gelijk aan die met jij.
De vorm met gij krijgt altijd een uitgang -t.
Het voltooid deelwoord begint, als er geen ander voorvoegsel is, met ge- en eindigt op -en, soms op -d of -t. In sommige gevallen wordt de gewone stam gebruikt, in andere de verledentijdsstam.
De meervoudsvorm stam+t komt nog weinig voor. We vinden deze vorm: – in formele en oudere vormen van het Nederlands: Neemt en eet, dit is Mijn Lichaam; proletariërs aller landen, verenigt u; – in enkele vaste verbindingen: bezint eer gij begint.
Als we het onderwerp van de gebiedende wijs willen uitdrukken, gebruiken we de onvoltooid tegenwoordige tijd.
Woorden die we overnemen uit het Latijn, het Frans en de meeste andere talen, worden in de loop van de tijd aangepast aan het Nederlandse spellingsysteem. Engelse woorden behouden hun Engelse schrijfwijze. Toch maken we in het Nederlands ook met deze woorden nieuwe vormen, bijvoorbeeld verkleinwoorden (baby'tje) en werkwoorden (computeren). Daar hebben we enkele specifieke regels voor nodig.
Engelse samenstellingen en woordgroepen aaneen of los | ||
samenstelling | online | 12.A |
samenkoppeling | gin-tonic, up-to-date, non-profit, lay-out | 12.B |
woordgroep | collector's item, life sentence, chief executive officer | 12.C |
Engelse werkwoorden | ||
stam | fax, barbecue, save | 12.D |
stam op dubbele medeklinker | paintball | 12.E |
stam met lange /oo/ | promoot | 12.F |
Dat geldt ook voor driedelige samenstellingen met twee of drie Engelse woorddelen.
Bij klinkerbotsing of als een van de delen een initiaalwoord, losse letter, cijfer of symbool is, gebruiken we een koppelteken.
Om de leesbaarheid te bevorderen kunnen we een facultatief koppelteken gebruiken tussen de samenstellende delen. Dit facultatieve teken wordt niet gebruikt in de Woordenlijst.
(a) als gelijkwaardige delen met elkaar worden gekoppeld Het gaat om combinaties van twee of meer elementen die in de samenstelling in principe met elkaar verwisseld zouden kunnen worden. Zo zouden we een singer-songwriter ook een songwriter-singer kunnen noemen. In enkele Engelse woorden worden deze delen verbonden met and of 'n.
Het koppelteken behouden we als we met dit geheel een samenstelling of afleiding maken.
Maar in het geval van (bijna-)reduplicatie* schrijven we het woord aaneen.
(b) als ze ook in het Engels vaak een koppelteken hebben
(c) als het linkerdeel no of non is
(d) als het rechterdeel een Engels voorzetselbijwoord is
Uitzonderingen: pullover, countdown, breakdown, feedback, playback.
(a) de meeste combinaties van een bezitsvorm, rangtelwoord of bijvoeglijk naamwoord met een zelfstandig naamwoord
(b) gelegenheidsontleningen, meer bepaald woordgroepen die in het Engels los worden geschreven en die men uitdrukkelijk citeert uit het Engels als vreemde taal Vaak wordt een dergelijke gelegenheidsontlening in een tekst cursief gedrukt.
(c) Engelse drie- of meerdelige functiebenamingen
Werkwoorden van Engelse herkomst worden vervoegd zoals Nederlandse werkwoorden. De stam vormt ook hier de basisvorm voor de spelling, zij het dat die stam in sommige gevallen zoals in het Engels gespeld blijft en in andere gevallen aan de Nederlandse spelling wordt aangepast. Aan de stemloze medeklinkers van 't kofschip moeten we voor Engelse werkwoorden de sisklanken /sj/ en /tsj/ toevoegen. Die horen we bijvoorbeeld aan het eind van de woorden push en stretch.
Engelse vorm | Nederlandse vorm | stam | tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid deelwoord |
to fax | faxen | fax | ik fax jij faxt |
ik faxte jij faxte |
gefaxt |
to snooker | snookeren | snooker | ik snooker jij snookert |
ik snookerde jij snookerde |
gesnookerd |
to facelift | faceliften | facelift | ik facelift jij facelift |
ik faceliftte jij faceliftte |
gefacelift |
to download | downloaden | download | ik download jij downloadt |
ik downloadde jij downloadde |
gedownload |
to barbecue | barbecueën | barbecue | ik barbecue jij barbecuet |
ik barbecuede jij barbecuede |
gebarbecued |
to rugby | rugbyen | rugby | ik rugby jij rugbyt |
ik rugbyde jij rugbyde |
gerugbyd |
to upgrade | upgraden | upgrade | ik upgrade jij upgradet |
ik upgradede jij upgradede |
geüpgraded |
to save | saven | save | ik save jij savet |
ik savede jij savede |
gesaved |
to skate | skaten | skate | ik skate jij skatet |
ik skatete jij skatete |
geskatet |
Het ezelsbruggetje dat ons doet luisteren naar de verleden tijd om de laatste letter van het voltooid deelwoord te bepalen, werkt ook voor Engelse werkwoorden.
Als de eindmedeklinker van de stam op twee manieren kan worden uitgesproken, bijvoorbeeld /f/ en /v/, /s/ en /z/, /dzj/ en /tsj/, zijn zowel de vormen met t als die met d correct.
Engelse vorm | Nederlandse vorm | stam | tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid deelwoord |
to cross | crossen | cros | ik cros jij crost |
ik croste jij croste |
gecrost |
volleyball | volleyballen | volleybal | ik volleybal jij volleybalt |
ik volleybalde jij volleybalde |
gevolleybald |
paintball | paintballen | paintball | ik paintball jij paintballt |
ik paintballde jij paintballde |
gepaintballd |
Engelse vorm | Nederlandse vorm | stam | tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid deelwoord |
to promote | promoten | promoot | ik promoot jij promoot |
ik promootte jij promootte |
gepromoot |
to score | scoren | scoor | ik scoor jij scoort |
ik scoorde jij scoorde |
gescoord |
De regels voor werkwoorden waarvan de Engelse stam eindigt op -e, gelden niet voor Franse werkwoorden. We schrijven douchen – ik douch – zij doucht – ik douchte – hij heeft gedoucht.
regelmatig meervoud | handen, bomen, kannen | 13.A |
woord eindigt op lange klinker | oma's | 13.B |
De s wordt aan het woord vast geschreven als het eindigt op een toonloze /ə/, op een klinker met een accentteken, of op een klinker die met twee letters of meer wordt geschreven.
Ook als we aan het eind van het woord een klinker horen, maar een medeklinker schrijven, hechten we de s vast aan het woord.
Een bezitsvorm of genitief maken we doorgaans door een s toe te voegen aan een zelfstandig naamwoord. Dat kunnen we doen bij bepaalde soortnamen die naar personen verwijzen (mijn broers fiets) en bij eigennamen (Annie M.G. Schmidts verhalenbundel).
regelmatige vorm | moeders kennis | 14.A |
woord eindigt op lange klinker | oma's huis | 14.B |
woord eindigt op sisklank | Agnes' overtuiging | 14.C |
Dus geen apostrof in:
Ook als het grondwoord eindigt op een s die niet wordt uitgesproken, passen we de uitzonderingsregel toe. De /s/ is immers wel te horen in de bezitsvorm.
Maar als het grondwoord eindigt op een z of een x die niet wordt uitgesproken, hechten we de bezits-s vast aan het grondwoord.
hoofdregel | mensje | 15.A |
woord eindigt op lange klinker | omaatje | 15.B |
tiramisu'tje | 15.C | |
woord van Franse herkomst, grondwoord eindigt op /ə/ | enveloppetje, envelopje | 15.D |
eindmedeklinker niet uitgesproken | colbertje, dinertje | 15.E |
grondwoord is initiaalwoord, letter, cijfer of symbool | cd'tje | 15.F |
Als het grondwoord eindigt op de klank /ng/, geschreven als -ng, eindigt het verkleinwoord op -kje of -etje.
In de lettergreep voor -etje passen we de regels voor de verdubbeling van medeklinkers* toe.
Sommige woorden hebben twee verkleinvormen, soms met een betekenisverschil.
Soms heeft het grondwoord twee varianten, en daardoor twee verkleinvormen.
Het verkleinwoord van jongen is jongetje.
Als het grondwoord eindigt op een lange klinker, of als het van vreemde oorsprong is, kunnen zich spellingproblemen voordoen. Daar zijn bijzondere regels voor.
De lange /aa/, /ee/, /oo/ en /uu/ worden geschreven als aa, ee, oo, uu. De lange /ee/, geschreven als é, verliest het accent en wordt ee. De lange /ie/, geschreven als i, wordt ie.
Maar geen apostrof in jockey – jockeytje.
Als de eind-e in het verkleinwoord wordt uitgesproken of als het grondwoord eindigt op een andere uitgang, passen we hoofdregel 15.A toe.
Opmerkingen:
Opmerkingen:
In alle andere gevallen voegen we het achtervoegsel dat we horen, doorgaans -tje, toe volgens regels 15.A. en 15.B
Letterwoorden* en verkortingen* worden behandeld als gewone grondwoorden. We hechten het achtervoegsel vast aan het woord.
Een letterwoord met een hoofdletter krijgt een apostrof voor de uitgang van het verkleinwoord.
eigennamen | Wim Smidt | 16.A |
personen | Femke | 16.B |
freudiaans | 16.C | |
Shakespearedrama | 16.D | |
aardrijkskundige namen | Amsterdam | 16.E |
Leidseplein | 16.F | |
het noorden, het Noorden | 16.G | |
een fles bordeaux | 16.H | |
talen, dialecten, culturen | het Nederlands | 16.I |
volkeren | de West-Vlamingen | 16.J |
periodes | de middeleeuwen, de lente | 16.K |
feestdagen | Pasen | 16.L |
stromingen | het protestantisme | 16.M |
instellingen | het Hof van Cassatie | 16.N |
merken | Dafalgan | 16.O |
titels | de Ilias | 16.P |
hoofdletter uit respect | Majesteit | 16.Q |
functiebenaming | professor Gobelijn | 16.R |
heilige namen | God | 16.S |
Duitse woorden | übermensch | 16.T |
eerste woord van een zin | Wanneer ga je op reis? | 16.U |
Als we een persoon, een plaats of een zaak willen aanduiden, kunnen we daarvoor een eigennaam gebruiken (hij heet Wim Smidt, hij werkt bij een organisatie die het Rode Kruis heet, hij woont in een stad die Amsterdam heet) of een soortnaam (hij is een van de vele veertigers, woont op een van de vele pleinen, naast een van de vele postkantoren). De meeste spellingregels zijn niet van toepassing op eigennamen, die immers worden gekozen en doorgegeven mét een schrijfwijze. We respecteren deze soms afwijkende schrijfwijze van namen op grond van het donorprincipe. Dat geldt ook voor plaats- en straatnamen en voor namen van instellingen en bedrijven. De officiële spelling betreft alleen het gebruik van hoofdletters.
eigennaam persoon of dier
eigennaam plaats
eigennaam zaak
soortnaam persoon of dier
soortnaam plaats
soortnaam zaak
(1)
(2) Nederland
België
Een aanspreekvorm of de titel die iemand draagt, schrijven we (voluit of afgekort) in lopende tekst met kleine letter.
Ook als de naam van een persoon ongewijzigd wordt gebruikt om een voorwerp te benoemen, vervalt de hoofdletter. Alleen als het voorwerp het product is van de arbeid of creativiteit van de genoemde persoon, behouden we de hoofdletter. Dat geldt bijvoorbeeld voor schilderijen, boeken, kledingstukken of voorwerpen die een persoonsnaam als merknaam hebben. Ook de persoonsnamen die zijn gegeven aan schepen of andere voertuigen, behouden de hoofdletter.
De hoofdletter wordt ook behouden als een instelling of een merk genoemd wordt naar een persoon.
Als het verband met de persoon is verzwakt, verliest de samenstelling haar hoofdletter.
Samenstellingen met de naam van een uitvinder of ontdekker krijgen een kleine letter.
Als we de naam los gebruiken om expliciet naar de uitvinder of ontdekker te verwijzen, behouden we de hoofdletter.
Deze regel geldt voor plaatsen, streken, landen, maar ook bijvoorbeeld voor bergen, rivieren, woestijnen, hemellichamen.
In niet-wetenschappelijke teksten schrijven we: de aarde, de maan, de zon.
(2) Als we er een geografisch, economisch of politiek gebied mee bedoelen, krijgt het woord een hoofdletter, maar dat geldt niet voor de afgeleide vorm.
(3) Ook als de naam van een windstreek deel is van een aardrijkskundige naam, krijgt het woord een hoofdletter.(1) windstreek
(2) gebied
(3) in aardrijkskundige naam
We schrijven dus een plakje edammer, maar een plakje Edammer kaas. Alleen in het tweede geval wordt verwezen naar de plaats. De regel geldt ook voor sommige andere samenstellingen en afleidingen.
(1) namen van talen en dialecten
We gebruiken de koppeltekens of spaties die ook voorkomen in de aardrijkskundige naam waarvan de taalnaam is afgeleid.
We gebruiken een koppelteken en twee of meer hoofdletters in de naam van een taal die is samengesteld met afgeleide aardrijkskundige namen.
Na een element als Standaard, Middel-, Oud-, Nieuw-, Hoog- en Plat- vervalt de hoofdletter in de taalnaam. We gebruiken geen koppelteken, behalve als het element dat volgt ook al een koppelteken of een spatie heeft.
Een woord dat op een subjectieve manier een taal noemt, schrijven we met een kleine letter.
(2) verbogen vormen, samenstellingen en afleidingen met namen van talen en culturen
Werkwoorden gevormd met een taalnaam en zelfstandige naamwoorden die van zulke werkwoorden zijn afgeleid, schrijven we met een kleine letter:
De spelling van de taalnaam Oudfries schrijven we volgens de regels aaneen, met één hoofdletter. Omdat die regel niet geldt als we de cultuur of geschiedenis bedoelen, schrijven we bijvoorbeeld over een oud-Friese sport.
(2) Een overkoepelende term voor etnische groepen schrijven we met een kleine letter.
(3) Als de benaming gebaseerd is op een (geloofs)overtuiging schrijven we geen hoofdletter.(1) afgeleid van aardrijkskundige naam of specifiek volk
(2) overkoepelende term voor etnische groepen
(3) gebaseerd op een (geloofs)overtuiging
Hetzelfde geldt voor andere afleidingen, bijvoorbeeld bijvoeglijke naamwoorden.
Opmerkingen:
In samenstellingen behouden we de hoofdletters of kleine letters.
(1) historisch
(2) indeling van de tijd
(1) feestdagen
(2) historische gebeurtenissen
Opmerking: Namen van feestdagen schrijven we met een hoofdletter, maar samenstellingen* met deze namen niet.
(2) Ook een samenstelling of afleiding met die naam schrijven we met een kleine letter.
(1) stromingen
(2) samengestelde of afgeleide woorden
We behouden de hoofdletters voor de delen van samengestelde namen die duidelijk naar een plaatsnaam verwijzen. Dus: Grieks-orthodox, Nederlands-hervormd, maar rooms-katholiek, oosters-orthodox.
(3) beoefenaars van godsdiensten; godsdienstige praktijken
(1) eigennamen voor unieke instellingen
Het gaat hier om de officiële benamingen van deze instellingen. We gebruiken geen hoofdletter voor het woord parlement dat we als soortnaam gebruiken als we bijvoorbeeld schrijven het Italiaanse en het Duitse parlement. Samenstellingen behouden de hoofdletter.
Maar we schrijven bijvoorbeeld een Italiaans parlementslid, omdat we hier geen officiële benaming gebruiken.
(2) soortnamen
We behouden de hoofdletter in samenstellingen.
Soortnamen:
(2) Voor een krant, een tijdschrift, een handelszaak of een organisatie gebruiken we de schrijfwijze die de auteur of oprichter heeft gekozen.
(3) Samenstellingen met een titel behouden de hoofdletter.(1) titels
(2) namen
(3) samenstellingen
De naam van een heilig boek schrijven we met een hoofdletter als we de tekst bedoelen, maar met een kleine letter als het om een exemplaar van het boek gaat.
(1) gewone aanspreking
(2) met bijzonder respect
Deze regel heeft betrekking op namen voor God of een godheid, op voornaamwoorden die naar de godheid verwijzen, en op namen voor andere heilige begrippen waarvoor men respect of ontzag wil uitdrukken. Samenstellingen* met deze woorden behouden de hoofdletter, maar afleidingen* schrijven we met een kleine letter. Als een dergelijk woord niet (meer) naar een heilig persoon of begrip verwijst, verliest het de hoofdletter.
Alleen als dergelijke zelfstandige naamwoorden de waarde van een eigennaam hebben, krijgen ze een hoofdletter.
Als de zin met een apostrof begint, krijgt het daaropvolgende volledige woord de hoofdletter.
Als de zin met een cijfer of een symbool begint, wordt het eerstvolgende woord met kleine letter geschreven.
Er bestaan verschillende vormen om een woord of een woordgroep korter te schrijven. We onderscheiden daarbij: afkortingen*, symbolen*, letterwoorden*, initiaalwoorden* en verkortingen*.
afkortingen | p. | 17.A |
symbolen | km/h | 17.B |
initiaalwoorden en letterwoorden | pc, pin | 17.C |
verkortingen | horeca | 17.D |
Een afkorting (in de specifieke betekenis van het woord) is de weergave van een woord of een woordgroep door een of meer (begin)letters, zonder dat de afkorting in de plaats komt van wat wordt afgekort: als we de afkorting voorlezen, spreken we niet de afkorting uit, wel het woord of de woorden waar ze voor staat.
Een symbool is een notatie van een wetenschappelijk begrip, een eenheid of een valuta. De schrijfwijze is genormeerd, vaak internationaal. Ook als we een symbool lezen, spreken we het woord uit waar het voor staat.
Van sommige eenheden waarvoor in technische en wetenschappelijke teksten een symbool wordt gebruikt, zoals gram, uur en seconde, gebruiken we in gewone teksten een afkorting.
Een initiaalwoord of een letterwoord wordt gevormd door de eerste letters van een naam of een andere woordgroep en gedraagt zich in de zin als een woord. Als we het voorlezen, spreken we de korte vorm uit, niet de gehele naam of woordgroep waar het voor staat. Sommige van deze woorden lezen we als een stel letternamen (bijvoorbeeld pc: /peesee/ personal computer). Dan spreken we van een initiaalwoord. Als we het geheel als een woord lezen (bijvoorbeeld havo: /haavoo/ hoger algemeen voortgezet onderwijs), spreken we van een letterwoord.
initiaalwoorden
letterwoorden
(1) In of achter initiaalwoorden die oorspronkelijk werden uitgesproken als de woorden waar ze voor staan (en dus afkortingen waren), maar waarbij een letter-voor-letteruitspraak gewoon is geworden, schrijven we nog wel de punten.
(2) In initiaalwoorden die ten onrechte als een bestaand woord kunnen worden gelezen, schrijven we punten, tenzij binnen de gegeven context geen twijfel bestaat over de betekenis.
In contexten waarin de betekenis van het initiaalwoord bekend is, mogen de punten verdwijnen. Men schrijft dan aso, bot, mok.
(1) Een initiaalwoord of letterwoord dat we ontlenen aan een andere taal, behoudt zijn spelling zolang we het als vreemdtalig aanvoelen.
(2) Naarmate een letterwoord of initiaalwoord ingeburgerd raakt, verdwijnen de hoofdletters. Een letterwoord wordt daarna zonder koppelteken of apostrof opgenomen in een samenstelling of afleiding. Een letterwoord met een of meer hoofdletters behoudt het koppelteken en de apostrof. Dat geldt ook voor initiaalwoorden.
(3) De afgekorte namen van wetten, besluiten of overheidsplannen schrijven we met hoofdletters, ook als de uitgeschreven vorm geen hoofdletters bevat.
Als een andere schrijfwijze ingeburgerd is, bijvoorbeeld onder ambtenaren, dan geldt het donorprincipe.
(4) De afgekorte namen van ziekten schrijven we met hoofdletters. Alleen woorden die tot het dagelijkse taalgebruik zijn doorgedrongen, schrijven we met kleine letters.
Tot het gewone taalgebruik behoren onder meer:
(5) Als het donorprincipe niet speelt, dan hangt het gebruik van hoofdletters bij letterwoorden die een eigennaam aanduiden af van de lengte. – een letterwoord van drie letters of minder wordt volledig met hoofdletters geschreven
– een letterwoord van vier letters wordt volledig met hoofdletters geschreven als het gaat om een (openbare) instelling, een vereniging, een politieke partij
– in alle andere gevallen gebruiken we alleen een hoofdletter aan het begin van het letterwoord
Een verkorting is opgebouwd uit een of meer (delen van) lettergrepen. Zo is horeca samengesteld uit de eerste letters van hotel, restaurant en café.
Samenstellingen* en afleidingen* maken we zoals met gewone grondwoorden*, tenzij we het grondwoord met een of meer hoofdletters schrijven.
Een samenstelling met een verkorting die we met een hoofdletter schrijven, krijgt een koppelteken. Een afleiding krijgt een apostrof.
Wie gebruikmaakt van een Nederlandstalig tekstverwerkingsprogramma, hoeft zich weinig zorgen te maken over de afbreekregels. De computer breekt desgewenst woorden af en maakt weinig fouten. De Woordenlijst geeft van de opgenomen woorden aan waar ze volgens de regels kunnen worden afgebroken.
Dat betekent dat we kunnen afbreken:
Tegelijk letten we erop dat:
Soms zijn er kleine verschillen tussen de afgebroken en de niet-afgebroken vorm van een woord. Extra klinkertekens in woorden zoals parapluutje vervallen: paraplu·tje. Het trema dat we gebruiken bij klinkerbotsing vervalt als we een woord op die plaats afbreken: beëindigen wordt be·eindigen. Dat geldt ook voor de apostrof: sherry'tje wordt sherry·tje
Dit zijn slechts enkele vingerwijzingen. De Woordenlijst geeft alle afbreekplaatsen van de opgenomen woorden weer.
Teken boven een klinker op een woord van meestal Franse herkomst, bijvoorbeeld op de e in café (= accent aigu), op de a in déjà vu (= accent grave), op de i in maîtresse (= accent circonflexe of dakje). Het trema en het klemtoonteken worden niet beschouwd als een accent.
In een afleiding: element dat niet als los woord kan voorkomen, maar achter een grondwoord wordt toegevoegd. Voorbeelden: (waarde)loos]], (hoek)ig. Als het element voor het grondwoord komt, is het een voorvoegsel.
Liggend streepje (-) op het eind van een volgeschreven tekstregel, waarmee we aangeven dat het woord op de volgende regel wordt vervolgd. In de Leidraad en de Woordenlijst worden de mogelijke afbreekplaatsen aangeduid met het teken ·.
Het slechts gedeeltelijk schrijven van een te lang woord op het eind van een volgeschreven tekstregel, waarna de rest aan het begin van de volgende regel komt.
Geleed woord* dat bestaat uit een grondwoord en een of meer voor*- of achtervoegsels*. Voorbeeld: onschuldig, dat bestaat uit het voorvoegsel on-, het grondwoord schuld en het achtervoegsel -ig.
Teken (') dat de weglating van een of meer letters aanduidt, of dat we gebruiken om een open lettergreep open te houden als er bijvoorbeeld een uitgang of achtervoegsel volgt. Voorbeelden: m'n vriendin; opa's fiets; een baby'tje.
Deel van het woord waar een klemtoon op ligt. Bijvoorbeeld: in het woord voorstellen zijn voor en stel beklemtoond, waarbij voor de hoofdklemtoon draagt en stel een nevenklemtoon; len is onbeklemtoond.
Achtervoegsel* dat we aan een zelfstandig naamwoord hechten om een bezits- of afhankelijkheidsrelatie aan te duiden. Voorbeeld: de s in mijn broers kamer of in Anna's handschrift.
Vorm van een zelfstandig naamwoord met een bezits-s*. Voorbeeld: moeders in moeders pc.
Woord dat een bijvoeglijk naamwoord, een ander bijwoord, een werkwoord of een gehele zin bepaalt. Voorbeeld: heel in een heel mooi boek; erg in erg goed gegeten; lang in ik heb lang geslapen; misschien in misschien lukt het.
Het respecteren van de schrijfwijze die in de taal van herkomst gebruikt wordt of die de oprichter, de ontwerper of de eigenaar van een instelling of merk heeft gekozen. Zo kan iemand een eigennaam vastleggen die afwijkt van de officiële spellingregels, bijvoorbeeld het hoofdlettergebruik in StuBru (Studio Brussel) of PvdA (Partij van de Arbeid).
Officiële naam waarmee men verwijst naar een unieke persoon, plaats, zaak, instelling, een merk of een historische gebeurtenis. Voorbeelden: Gina, T. Janssens, Van de Velde, Soest, Polynesië, Eiffeltoren, Raad van State, Mercedes-Benz, Tweede Wereldoorlog.
Herkomst en ontwikkeling van de vorm en de betekenis van een woord. Door het beginsel van de etymologie schrijven we de klank /ei/ soms met een lange ij, soms met een korte ei.
Woord dat bestaat uit verschillende onderdelen, namelijk een of meer grondwoorden*, en voor*- of achtervoegsels*. Voorbeelden: keukendeur (twee grondwoorden: keuken en deur); keukentje (grondwoord keuken met achtervoegsel tje).
Vreemd woord of vreemde uitdrukking die incidenteel in een Nederlandse tekst wordt gebruikt, bijvoorbeeld om iets van de sfeer van de vreemde taal over te brengen op de lezer, of omdat het in de vreemde taal om een gevleugeld woord gaat. Vaak wordt een gelegenheidsontlening cursief gedrukt. Voorbeeld: 'Het was werkelijk another brick in the wall.'
Spellingbeginsel waardoor we een gelijk woorddeel zo veel mogelijk op gelijke wijze schrijven. Voorbeeld: voed altijd met d in:ik voed, jij voedt, ik voedde, het voeden, het voedsel, de voeding.
Lettergreep die eindigt op een medeklinker. Voorbeeld: mak, maak, buurt, han·den, mor·gen.
Plaats waar twee woorddelen* elkaar raken in een samenstelling of afleiding. Voorbeeld: de plaats tussen de n en de d in keukendeur, tussen de n en de h in schoonheid. Op de grens tussen woorddelen horen we in een samenstelling soms een tussenklank. Voorbeeld: tussen station en gebouw horen we een s in stationsgebouw.
Woord waarvan uitgegaan wordt bij de vorming van een samenstelling (met een ander grondwoord, bijvoorbeeld: keukendeur) of van een afleiding (met een voorvoegsel en/of een achtervoegsel, bijvoorbeeld: ondeugdelijk).
Woord dat in alle opzichten tot onze taal behoort en bestaat uit klanken die tot het Nederlandse spraaksysteem behoren. Inheemse woorden zijn van Nederlandse oorsprong (mens, meisje), of zijn in die mate vernederlandst dat hun vreemde herkomst niet meer te herkennen is (kasteel, venster).
Woord dat gevormd wordt met de beginletters van afzonderlijke woorden en dat we uitspreken als een reeks letternamen. Voorbeeld: pc: /peesee/ personal computer.
Nadruk waarmee een woord of een woorddeel wordt uitgesproken. Bij meerlettergrepige woorden krijgt één lettergreep de hoofdklemtoon. Bijvoorbeeld: in het woord ondoorgrondelijk zijn deze lettergrepen onbeklemtoond: on-door-gron-de-lijk. Hier ligt de hoofdklemtoon: on-door-gron-de-lijk. Hier ligt een nevenklemtoon: on-door-gron-de-lijk.
Teken boven een klinker of tweeklank, waarmee we een bijzondere klemtoon aanduiden. Het teken heeft dezelfde vorm als het Franse accent aigu. We plaatsen bijvoorbeeld een klemtoonteken als we niet zomaar de oplossing willen noemen, maar dé oplossing, of als we een tegenstelling willen accentueren: het was een fíéts, geen brómfiets.
Verwarring die kan ontstaan wanneer we twee letters die meestal één klinker of tweeklank voorstellen (bijvoorbeeld aa of ui), in een woord toch afzonderlijk moeten lezen (dus als a-a of u-i) omdat ze tot verschillende lettergrepen behoren. We kunnen klinkerbotsing oplossen met een koppelteken of een trema. Voorbeeld: auto-onderdelen, ruïne.
Verandering van klinker, bijvoorbeeld als we een sterk werkwoord* van de tegenwoordige naar de verleden tijd brengen, of als we een onregelmatig meervoud vormen. Voorbeelden: ik lees – ik las; schip – schepen.
Liggend streepje* (-) dat wordt gebruikt als verbindingsteken tussen de delen van sommige samenstellingen* en samenkoppelingen*.
De klinkers van bal, bel, bil, bol, bul.
De klinkers van baan, been, bier, boon, duw, boer, beul.
Elke klankgroep die we onderscheiden als we een woord scanderen en die in geschreven vorm bestaat uit een klinker met eventueel daaromheen medeklinkers. Voorbeeld: on-door-gron-de-lij-ke. Een lettergreep kan open* of gesloten* zijn.
Woord dat gevormd wordt met de beginletters van afzonderlijke woorden, die we samen als een woord uitspreken. Voorbeeld: havo: /haavoo/ hoger algemeen voortgezet onderwijs.
In een samenstelling: het eerste van twee woorddelen*. Voorbeeld: in keukendeur is keuken het linkerdeel. Ook in een drie- of meerdelige samenstelling spreken we van een linkerdeel. We bedoelen dan: het woorddeel of de woorddelen links van de grens die we in beschouwing nemen. Voorbeeld: als we het over de tussenklank /s/ hebben in studentenbevolkingsaangroei, noemen we studentenbevolking het linkerdeel en aangroei het rechterdeel, maar als we het over de tussenklank /ə/ hebben in hetzelfde woord, noemen we studenten het linkerdeel en bevolking het rechterdeel.
In een samenstelling of een woordgroep: element dat komt na het woord dat wordt bepaald. Voorbeeld: verbaal is een nabepaling in de samenstelling proces-verbaal; met een puntdak is een nabepaling in de woordgroep huizen met een puntdak.
Elk van de delen van een woord waar geen klemtoon op ligt. Bijvoorbeeld: in het woord onoverkomelijk zijn deze lettergrepen* onbeklemtoond: on-o-ver-ko-me-lijk. Hier ligt de hoofdklemtoon: on-o-ver-ko-me-lijk. Hier ligt een nevenklemtoon: on-o-ver-ko-me-lijk.
De vorm van een werkwoord die in een woordenboek is opgenomen. Deze vorm is onbepaald wat persoon, getal en tijd betreft. Doorgaans eindigt de onbepaalde wijs op -en, soms op -n. Voorbeelden: lopen, werken, eten, gaan, zien, doen, zijn.
Woord waarin we geen samenstellende woorddelen* (grondwoorden*, voor*- of achtervoegsels*) kunnen onderscheiden. Voorbeeld: keuken. In de samenstelling keukendeur en de afleiding keukentje zijn wel woorddelen te onderscheiden. Sommige woorden zijn van oorsprong samenstellingen of afleidingen, maar omdat we de delen nauwelijks nog onderscheiden, worden ze behandeld als ongeleed. Voorbeeld: coëfficiënt volgt de regels voor klinkerbotsing bij ongelede woorden, want het wordt niet herkend als co+efficiënt; co-existeren wordt wel herkend als co+existeren en volgt daarom de regels voor klinkerbotsing bij samenstellingen.
Werkwoord dat bij de vervoeging wisselingen van klinkers* en/of medeklinkers* vertoont. Voorbeelden: lopen – liep – gelopen; brengen – bracht – gebracht. Als de vervoeging buiten de klinkerwisseling regelmatig verloopt, wordt een onregelmatig werkwoord ook sterk werkwoord genoemd. Daarnaast zijn er werkwoorden als zijn en hebben die niet volgens regels vervoegd worden.
Lettergreep* die eindigt op een lange klinker* of een tweeklank. Bijvoorbeeld: ma(ken), bo(ter), lui(den).
De vervoegde vorm van een werkwoord in een zin. Deze vorm wordt gekenmerkt door een persoon (eerste, tweede, derde), een getal (enkelvoud of meervoud) en een tijd (bijvoorbeeld tegenwoordige of verleden tijd). Voorbeeld: zit of zat in Jeroen zit/zat aan de computer.
In een samenstelling: het tweede van twee woorddelen*. Voorbeeld: in keukendeur is deur het rechterdeel. Ook in een drie- of meerdelige samenstelling spreken we van een rechterdeel. We bedoelen dan: het woorddeel of de woorddelen rechts van de grens die we in beschouwing nemen. Voorbeeld: als we het over de tussenklank /s/ hebben in studentenbevolkingsaangroei, noemen we aangroei het rechterdeel en studentenbevolking het linkerdeel. Als we het over de tussenklank /ə/ hebben in hetzelfde woord, noemen we bevolking het rechterdeel en studenten het linkerdeel.
Herhaling van een lettergreep of een woorddeel in een woord als tuftuf of pilipili. Als er een klinkerwisseling is, spreken we van bijna-reduplicatie. Voorbeeld: rimram.
Twee of meer woorden die vaak samen voorkomen en daardoor een vaste uitdrukking zijn gaan vormen, die zich in haar geheel gedraagt als een samengesteld woord. Voorbeeld: een kruidje-roer-mij-niet. De grens tussen samenkoppeling en woordgroep is niet scherp te trekken. Een samenkoppeling kan een samenstelling vormen met een ander woord. Voorbeeld: zwart-wit; een zwart-wittoestel.
Geleed woord* dat bestaat uit twee of meer grondwoorden*, eventueel verbonden door een tussenklank. De samenstelling heeft doorgaans een betekenis die verband houdt met de grondwoorden. Zo is een badkamerdeur een deur die toegang geeft tot een kamer waar een bad staat. Een samenstelling heeft één hoofdklemtoon en wordt doorgaans in één woord geschreven of met een koppelteken. De delen van een samenstelling noemen we het linkerdeel en het rechterdeel.
Het weglaten van een deel in een woordgroep waarin een gelijkwaardig element voorkomt. Op de plaats van het weggelaten element dat een deel is van een samenstelling, schrijven we een weglatingsstreepje. Voorbeeld: land- en tuinbouw voor landbouw en tuinbouw.
De klanken /s/, /z/, /sj/, /ts/, /tsj/, /zj/ en /dzj/ zoals we ze horen aan het begin van samen, zalf, shampoo, tsaar, check, journaal en jeans.
Woord waarmee wordt verwezen naar een persoon, dier, plaats, instelling, merk, zaak, tijdstip, door de soort te noemen waartoe een bedoeld individu of exemplaar behoort. De meeste soortnamen kunnen we laten voorafgaan door een onbepaald lidwoord (een). Een menselijk individu heet bijvoorbeeld Mieke (dat is haar eigennaam), maar er kan naar deze persoon verwezen worden met verschillende soortnamen, want zij is bijvoorbeeld een mens, een meisje, een studente, een zangeres.
Basisvorm van een werkwoord, dat wil zeggen de onbepaalde wijs* zoals we die uitspreken min de uitgang /ə/, /ən/ of /n/. De stam van lopen is loop, de stam van staan is sta.
De medeklinkers* die niet voorkomen in 't kofschip, namelijk /b/, /d/, /g/, /v/, /z/, /zj/, /dzj/, /g/, /m/, /n/, /ng/, /l/, /r/, /w/, /j/. Als we deze medeklinkers uitspreken, laten we onze stembanden trillen.
De medeklinkers* die voorkomen in 't kofschip, namelijk /t/, /k/, /f/, /s/, /ch/, /p/, plus de /sj/. Als we deze medeklinkers uitspreken, laten we onze stembanden niet trillen.
Werkwoord dat bij de vervoeging in de verleden tijd en/of de vorming van het voltooid deelwoord een klinkerwisseling (soms ook medeklinkerwisseling) vertoont. Voorbeeld: eten – at – gegeten; kopen – kocht – gekocht.
Nationaal of internationaal genormeerd teken om een technisch of wetenschappelijk begrip aan te duiden. Voorbeeld: C (koolstof). De spellingregels voor symbolen gelden ook voor valutatekens, zoals £ (pond sterling) en € (euro).
De onbeklemtoonde klinker in bijvoorbeeld de lettergrepen de, be(ginnen), (vol)gen, (he)vig, (eer)lijk.
Twee puntjes op een klinker die apart van een voorafgaande klinker moet worden uitgesproken, zoals in poëzie. De umlaut, bijvoorbeeld in hüttenkäse, wordt niet beschouwd als een trema.
Klank die we horen tussen de woorddelen* in sommige samenstellingen* en afleidingen*. Voorbeelden: de /s/ tussen station en gebouw in stationsgebouw, de toonloze /ə/*, soms uitgesproken als /ən/, tussen eeuw en oud in eeuwenoud, de toonloze /ə/ tussen vrucht en loos in vruchteloos.
Een letter (e, n of s) of een lettercombinatie (en) die we spellen in een woord waar we een tussenklank horen. Voorbeeld: -en- in eikenboom.
De n die we in een aantal gevallen aan de e schrijven tussen de woorddelen in een samenstelling of afleiding als we daar een toonloze /ə/ of /ən/ horen. Voorbeeld: de n in hondenhok (hond+en+hok), ziekenhuis (zieke+n+huis) of heldendom (held+en+dom)]].
De s die we in een aantal gevallen schrijven tussen de woorddelen in een samenstelling. Voorbeeld: de s in dorpskern.
De klinkers van krijt, koud, kruid. De /ei/ kunnen we schrijven als een lange ij of een korte ei. De /au/ kunnen we schrijven als au of als ou.
Element dat we toevoegen aan een woord dat we verbuigen of vervoegen. Voorbeeld: -e aan het eind van andere, -te aan het eind van lachte.
Woord dat we uit een vreemde taal hebben overgenomen. Soms is een uitheems woord te herkennen aan uitheemse klanken, bijvoorbeeld de /zj/ in journaal of de /i/ in timbre. Een uitheems woord past zich doorgaans in de loop van de tijd aan de Nederlandse taalregels aan. Het wordt dan bastaardwoord genoemd. Vaak wordt de spelling dan vernederlandst. Zo is de c die nog te zien is in vacant, in het woord vakantie vervangen door een k. Sommige woorden uit vreemde talen worden nog als zuiver uitheems beschouwd. Ze behouden dan hun spelling. Voorbeelden: paella, délégué, perpetuum mobile. Ook de meeste woorden uit het Engels behouden hun spelling: computer, baby.
Accent aigu of accent grave op een e, waarmee we in uitzonderlijke gevallen aangeven dat we de klank van mee uitspreken (hé) of de klank van met (hè).
Twee puntjes in een woord van Duitse of Scandinavische oorsprong om aan te duiden dat ä als /ee/ of /è/ gelezen moet worden, ü als /uu/ (en niet als /oe/), ö als /eu/. Voorbeelden: übermensch, knäckebröd.
Vormverandering die nodig is om een woord bij andere woorden te doen passen. Voorbeeld: ons wordt onze, nieuwwordt nieuwe, schoen wordt schoenen in: onze nieuwe schoenen. Verbuiging doet zich voor bij zelfstandige naamwoorden (enkelvoud of meervoud), voornaamwoorden (ons/onze) en bijvoeglijke naamwoorden of bijwoorden* (met of zonder e). Meestal krijgt een verbogen woord een specifiek toevoegsel, dat we uitgang noemen.
Afleiding van een zelfstandig naamwoord met bijvoorbeeld het achtervoegsel -je of -tje. Voorbeeld: kindje, eitje.
Verkorte vorm van een woord of woordgroep die ontstaat door weglating van een of meer (delen van) lettergrepen*. Voorbeeld: prof (professor/professional), horeca (hotel, restaurant, café).
Vorm van een onregelmatig werkwoord die we horen in de meervoudsvormen van de verleden tijd, min de uitgang -en. Voorbeeld: lopen – we liepen – verledentijdsstam: liep.
Geleed woord* dat niet meer herkend wordt als een samenstelling, of waarin we de betekenis van een of meer woorddelen* niet meer herkennen. Voorbeeld: bolleboos.
Vormverandering die nodig is om een werkwoord in een zin te doen passen, voornamelijk door aan de stam* een uitgang toe te voegen. Voorbeeld: werken wordt werkten in de zin: mijn ouders werkten in Breda. Bij de vervoeging wordt een tijd (tegenwoordig of verleden, voltooid of onvoltooid), een persoon (eerste, tweede, derde) en een getal (enkelvoud of meervoud) toegekend aan het werkwoord.
In een samenstelling of in een woordgroep: element dat voor het woord komt dat wordt bepaald. Voorbeeld: oud is een voorbepaling in de samenstelling oud-voorzitter, hoge is een voorbepaling in de woordgroep hoge huizen.
Samenstelling van een bijwoord (bijvoorbeeld er, hier, daar, waar) en een of meer voorzetselbijwoorden* (bijvoorbeeld aan, bij, in, voor). Voorbeelden: eraan, hierbij, waarvoor, eronderdoor.
In een afleiding: element dat niet als los woord kan voorkomen, maar voor een grondwoord wordt geplaatst. Voorbeelden: on(schuld), be(gaan). Als het element achter het grondwoord komt, is het een achtervoegsel.
Woord zoals in, op, aan, tegen, bij. Het geeft een bepaalde relatie aan (vaak in ruimte of tijd) tegenover datgene waarnaar het volgende zelfstandig naamwoord verwijst. Voorbeeld: in de kast, tegenover op de kast.
Voorzetsel dat de functie heeft van een bijwoord. Voorbeeld: op in Tom is nog op.
Liggend streepje in een woordgroep op de plaats waar door samentrekking een deel van een samenstelling wordt weggelaten. Voorbeeld: in land- en tuinbouw.
Een van de grondwoorden in een samenstelling, of een grondwoord of een voor*- of achtervoegsel in een afleiding. Voorbeelden: in onderdompelingen de delen onder+dompel+ing+en.
Onderscheid tussen de-woorden en het-woorden, en bij de-woorden soms het onderscheid tussen mannelijke en vrouwelijke woorden.
Opeenvolging van woorden die bij elkaar horen. Voorbeeld: heel mooie bomen in een rij. De scheidingslijn tussen samenkoppeling en woordgroep is niet scherp te trekken.