In het Nederlands (alsook in het Duits) komen veel werkwoorden voor die een voorvoegsel bezitten. Er bestaan twee soorten voorvoegsels: scheidbare en onscheidbare. Tot de laatste categorie behoren bijvoorbeeld werkwoorden met be-, her- of ont-. Bij deze werkwoorden valt de klemtoon op de stam van het werkwoord zelf
Bij scheidbare werkwoorden valt de klemtoon op het voorvoegsel en in de vervoeging van het werkwoord wordt het voorvoegsel als een afzonderlijk bijwoord gescheiden van de rest van het werkwoord:
In het voltooid deelwoord wordt in de regel -ge- tussengevoegd:
Bij onscheidbare werkwoorden vervalt het ge- voorvoegsel:
Bij stapeling van een scheidbaar en een onscheidbaar voorvoegsel ontbreekt ge- eveneens:
Dezelfde bijwoorden die als voorzetselbijwoorden fungeren als deel van de eveneens scheidbare voornaamwoordelijke bijwoorden komen vaak voor als bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord:
Er zijn echter ook bijwoordelijke delen van scheidbare werkwoorden waarvoor dit niet geldt:
In dit soort gevallen wordt weg echter in het algemeen als wel een bijwoord beschouwd. In sommige gevallen ligt dat niet zo duidelijk, met name in het geval van nieuwgevormde samenstellingen met een zelfstandig naamwoord, zoals:
Strikt gesproken zijn koffie en televisie hier net als weg deel van een scheidbaar werkwoord en worden in WikiWoordenboek als zodanig dan ook als een bijwoord weergegeven. Uiteraard is dat in zekere zin een wat merkwaardig gevolg van de spellingskeuze om koffiedrinken als een samestelling te beschouwen en bijv. bier drinken niet.
Het voorvoegsel preciseert meestal de betekenis van het werkwoord op een manier die niet altijd eenvoudig te vertalen valt naar talen die geen scheidbare werkwoorden kennen, zoals bijvoorbeeld het Frans.
Vergelijk:
In het laatste geval wordt aan de betekenis toegevoegd dat het brood in twee losse stukken gesneden wordt. In het Frans zou men dat dan expliciet moeten toevoegen (..en deux..)