In de meeste Semitische talen kunnen naamwoorden voorkomen in drie zogenaamde "toestanden" of "statussen". "Toestand" is een grammaticale eigenschap zoals naamval, getal en geslacht en bijvoeglijke naamwoorden moeten dan ook in toestand overeenkomen met hun dominant, net zoals ze ermee overeenkomen in naamval, getal en geslacht. Er zijn drie toestanden: onbepaald (status absolutus), bepaald (status emphaticus of determinatus) en geconstrueerd (status constructus). Wat hun functie betreft, kan men de toestanden vergelijken met de bepaaldheid in het Nederlands.
De onbepaalde toestand is vergelijkbaar met de toevoeging van het onbepaalde lidwoord of de afwezigheid van enig lidwoord in het Nederlands. In de meeste Semitische talen wordt de onbepaalde toestand niet speciaal gemarkeerd, maar in het Arabisch wordt hij aangeduid door toevoeging van een -n aan het woordeinde (een verschijnsel dat "nunatie" genoemd wordt).
De bepaalde toestand stemt overeen met de toevoeging van een bepaald lidwoord in het Nederlands. Ook in de Semitische talen wordt deze toestand gemarkeerd door een bepaald lidwoord. Semitische talen, zoals het Akkadisch, die geen lidwoord hebben, bezitten bijgevolg ook geen bepaalde toestand.
De geconstrueerde toestand heeft geen equivalent in het Nederlands en kan nog het best vergeleken worden met het eerste deel van een samenstelling in het Nederlands. Een naamwoord neemt de status constructus aan wanneer dit naamwoord het voorwerp uitmaakt van een bezitsrelatie. Deze toestand blijft soms ongemarkeerd en wordt soms gekenmerkt door een verkorting van het woord (die in het Hebreeuws vaak gepaard gaat met een verandering in klinkerkleur). Merk op dat een geconstrueerd naamwoord nooit een bepaald lidwoord bij zich kan krijgen: de gehele constructie wordt bepaald door het lidwoord bij het naamwoord van de bezitter.