vervoeging van de bedrijvende vorm van aanmengen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aanmengen | aan te mengen | ||||||||
toekomend | zullen aanmengen aan zullen mengen |
te zullen aanmengen aan te zullen mengen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben aangemengd | te hebben aangemengd | ||||||||
toekomend | aangemengd zullen hebben | aangemengd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
aanmengend | aangemengd | ev. meng aan |
mv. verouderd mengt aan |
menge aan (bijzin) aanmenge | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | meng aan | mengt aan | mengt aan | mengt aan | mengt aan | mengen aan | mengen aan | mengen aan | |||
verleden (o.v.t.) | mengde aan | mengde aan | mengde aan | mengde aan | mengde aan | mengden aan | mengden aan | mengden aan | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanmengen | zult/zal aanmengen | zult/zal aanmengen | zult aanmengen | zal aanmengen | zullen aanmengen | zullen aanmengen | zullen aanmengen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanmengen | zou aanmengen | zou(dt) aanmengen | zoudt aanmengen | zou aanmengen | zouden aanmengen | zouden aanmengen | zouden aanmengen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | aanmeng | aanmengt | aanmengt | aanmengt | aanmengt | aanmengen | aanmengen | aanmengen | |||
verleden (o.v.t.) | aanmengde | aanmengde | aanmengde | aanmengde | aanmengde | aanmengden | aanmengden | aanmengden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanmengen aan zal mengen |
zult/zal aanmengen aan zult/zal mengen |
zult/zal aanmengen aan zult/zal mengen |
zult aanmengen aan zult mengen |
zal aanmengen aan zal mengen |
zullen aanmengen aan zullen mengen |
zullen aanmengen aan zullen mengen |
zullen aanmengen aan zullen mengen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanmengen aan zou mengen |
zou aanmengen aan zou mengen |
zou(dt) aanmengen aan zou(dt) mengen |
zoudt aanmengen aan zoudt mengen |
zou aanmengen aan zou mengen |
zouden aanmengen aan zouden mengen |
zouden aanmengen aan zouden mengen |
zouden aanmengen aan zouden mengen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb aangemengd | hebt aangemengd | hebt/heeft aangemengd | hebt aangemengd | heeft aangemengd | hebben aangemengd | hebben aangemengd | hebben aangemengd | |||
verleden (v.v.t.) | had aangemengd | had aangemengd | had aangemengd | hadt aangemengd | had aangemengd | hadden aangemengd | hadden aangemengd | hadden aangemengd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangemengd hebben | zal/zult aangemengd hebben | zult/zal aangemengd hebben | zult aangemengd hebben | zal aangemengd hebben | zullen aangemengd hebben | zullen aangemengd hebben | zullen aangemengd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangemengd hebben | zou aangemengd hebben | zou/zoudt aangemengd hebben | zoudt aangemengd hebben | zou aangemengd hebben | zouden aangemengd hebben | zouden aangemengd hebben | zouden aangemengd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm aangemengd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt aangemengd | er is aangemengd | |||||||||
verleden | er werd aangemengd | er was aangemengd | |||||||||
toekomend | er zal aangemengd worden | er zal aangemengd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou aangemengd worden | er zou aangemengd zijn | |||||||||
lijdende vorm aangemengd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aangemengd worden | aangemengd te worden | ||||||||
toekomend | aangemengd zullen worden | aangemengd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | aangemengd zijn | aangemengd te zijn | ||||||||
toekomend | aangemengd zullen zijn | aangemengd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word aangemengd | wordt aangemengd | wordt aangemengd | wordt aangemengd | wordt aangemengd | worden aangemengd | worden aangemengd | worden aangemengd | |||
verleden (o.v.t.) | werd aangemengd | werd aangemengd | werd aangemengd | werdt aangemengd | werd aangemengd | werden aangemengd | werden aangemengd | werden aangemengd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aangemengd worden | zult aangemengd worden | zult aangemengd worden | zult aangemengd worden | zal aangemengd worden | zullen aangemengd worden | zullen aangemengd worden | zullen aangemengd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aangemengd worden | zou aangemengd worden | zou/zoudt aangemengd worden | zoudt aangemengd worden | zou aangemengd worden | zouden aangemengd worden | zouden aangemengd worden | zouden aangemengd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben aangemengd | bent aangemengd | bent/is aangemengd | zijt aangemengd | is aangemengd | zijn aangemengd | zijn aangemengd | zijn aangemengd | |||
verleden (v.v.t.) | was aangemengd | was aangemengd | was aangemengd | waart aangemengd | was aangemengd | waren aangemengd | waren aangemengd | waren aangemengd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangemengd zijn | zult aangemengd zijn | zult aangemengd zijn | zult aangemengd zijn | zal aangemengd zijn | zullen aangemengd zijn | zullen aangemengd zijn | zullen aangemengd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangemengd zijn | zou aangemengd zijn | zou/zoudt aangemengd zijn | zoudt aangemengd zijn | zou aangemengd zijn | zouden aangemengd zijn | zouden aangemengd zijn | zouden aangemengd zijn |