vervoeging van de bedrijvende vorm van aanreiken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aanreiken | aan te reiken | ||||||||
toekomend | zullen aanreiken aan zullen reiken |
te zullen aanreiken aan te zullen reiken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben aangereikt | te hebben aangereikt | ||||||||
toekomend | aangereikt zullen hebben | aangereikt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
aanreikend | aangereikt | ev. reik aan |
mv. verouderd reikt aan |
reike aan (bijzin) aanreike | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | reik aan | reikt aan | reikt aan | reikt aan | reikt aan | reiken aan | reiken aan | reiken aan | |||
verleden (o.v.t.) | reikte aan | reikte aan | reikte aan | reikte aan | reikte aan | reikten aan | reikten aan | reikten aan | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanreiken | zult/zal aanreiken | zult/zal aanreiken | zult aanreiken | zal aanreiken | zullen aanreiken | zullen aanreiken | zullen aanreiken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanreiken | zou aanreiken | zou(dt) aanreiken | zoudt aanreiken | zou aanreiken | zouden aanreiken | zouden aanreiken | zouden aanreiken | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | aanreik | aanreikt | aanreikt | aanreikt | aanreikt | aanreiken | aanreiken | aanreiken | |||
verleden (o.v.t.) | aanreikte | aanreikte | aanreikte | aanreikte | aanreikte | aanreikten | aanreikten | aanreikten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanreiken aan zal reiken |
zult/zal aanreiken aan zult/zal reiken |
zult/zal aanreiken aan zult/zal reiken |
zult aanreiken aan zult reiken |
zal aanreiken aan zal reiken |
zullen aanreiken aan zullen reiken |
zullen aanreiken aan zullen reiken |
zullen aanreiken aan zullen reiken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanreiken aan zou reiken |
zou aanreiken aan zou reiken |
zou(dt) aanreiken aan zou(dt) reiken |
zoudt aanreiken aan zoudt reiken |
zou aanreiken aan zou reiken |
zouden aanreiken aan zouden reiken |
zouden aanreiken aan zouden reiken |
zouden aanreiken aan zouden reiken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb aangereikt | hebt aangereikt | hebt/heeft aangereikt | hebt aangereikt | heeft aangereikt | hebben aangereikt | hebben aangereikt | hebben aangereikt | |||
verleden (v.v.t.) | had aangereikt | had aangereikt | had aangereikt | hadt aangereikt | had aangereikt | hadden aangereikt | hadden aangereikt | hadden aangereikt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangereikt hebben | zal/zult aangereikt hebben | zult/zal aangereikt hebben | zult aangereikt hebben | zal aangereikt hebben | zullen aangereikt hebben | zullen aangereikt hebben | zullen aangereikt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangereikt hebben | zou aangereikt hebben | zou/zoudt aangereikt hebben | zoudt aangereikt hebben | zou aangereikt hebben | zouden aangereikt hebben | zouden aangereikt hebben | zouden aangereikt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm aangereikt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt aangereikt | er is aangereikt | |||||||||
verleden | er werd aangereikt | er was aangereikt | |||||||||
toekomend | er zal aangereikt worden | er zal aangereikt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou aangereikt worden | er zou aangereikt zijn | |||||||||
lijdende vorm aangereikt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aangereikt worden | aangereikt te worden | ||||||||
toekomend | aangereikt zullen worden | aangereikt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | aangereikt zijn | aangereikt te zijn | ||||||||
toekomend | aangereikt zullen zijn | aangereikt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word aangereikt | wordt aangereikt | wordt aangereikt | wordt aangereikt | wordt aangereikt | worden aangereikt | worden aangereikt | worden aangereikt | |||
verleden (o.v.t.) | werd aangereikt | werd aangereikt | werd aangereikt | werdt aangereikt | werd aangereikt | werden aangereikt | werden aangereikt | werden aangereikt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aangereikt worden | zult aangereikt worden | zult aangereikt worden | zult aangereikt worden | zal aangereikt worden | zullen aangereikt worden | zullen aangereikt worden | zullen aangereikt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aangereikt worden | zou aangereikt worden | zou/zoudt aangereikt worden | zoudt aangereikt worden | zou aangereikt worden | zouden aangereikt worden | zouden aangereikt worden | zouden aangereikt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben aangereikt | bent aangereikt | bent/is aangereikt | zijt aangereikt | is aangereikt | zijn aangereikt | zijn aangereikt | zijn aangereikt | |||
verleden (v.v.t.) | was aangereikt | was aangereikt | was aangereikt | waart aangereikt | was aangereikt | waren aangereikt | waren aangereikt | waren aangereikt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangereikt zijn | zult aangereikt zijn | zult aangereikt zijn | zult aangereikt zijn | zal aangereikt zijn | zullen aangereikt zijn | zullen aangereikt zijn | zullen aangereikt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangereikt zijn | zou aangereikt zijn | zou/zoudt aangereikt zijn | zoudt aangereikt zijn | zou aangereikt zijn | zouden aangereikt zijn | zouden aangereikt zijn | zouden aangereikt zijn |