vervoeging van de bedrijvende vorm van aanrekenen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aanrekenen | aan te rekenen | ||||||||
toekomend | zullen aanrekenen aan zullen rekenen |
te zullen aanrekenen aan te zullen rekenen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben aangerekend | te hebben aangerekend | ||||||||
toekomend | aangerekend zullen hebben | aangerekend te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
aanrekenend | aangerekend | ev. reken aan |
mv. verouderd rekent aan |
rekene aan (bijzin) aanrekene | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | reken aan | rekent aan | rekent aan | rekent aan | rekent aan | rekenen aan | rekenen aan | rekenen aan | |||
verleden (o.v.t.) | rekende aan | rekende aan | rekende aan | rekende aan | rekende aan | rekenden aan | rekenden aan | rekenden aan | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanrekenen | zult/zal aanrekenen | zult/zal aanrekenen | zult aanrekenen | zal aanrekenen | zullen aanrekenen | zullen aanrekenen | zullen aanrekenen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanrekenen | zou aanrekenen | zou(dt) aanrekenen | zoudt aanrekenen | zou aanrekenen | zouden aanrekenen | zouden aanrekenen | zouden aanrekenen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | aanreken | aanrekent | aanrekent | aanrekent | aanrekent | aanrekenen | aanrekenen | aanrekenen | |||
verleden (o.v.t.) | aanrekende | aanrekende | aanrekende | aanrekende | aanrekende | aanrekenden | aanrekenden | aanrekenden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanrekenen aan zal rekenen |
zult/zal aanrekenen aan zult/zal rekenen |
zult/zal aanrekenen aan zult/zal rekenen |
zult aanrekenen aan zult rekenen |
zal aanrekenen aan zal rekenen |
zullen aanrekenen aan zullen rekenen |
zullen aanrekenen aan zullen rekenen |
zullen aanrekenen aan zullen rekenen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanrekenen aan zou rekenen |
zou aanrekenen aan zou rekenen |
zou(dt) aanrekenen aan zou(dt) rekenen |
zoudt aanrekenen aan zoudt rekenen |
zou aanrekenen aan zou rekenen |
zouden aanrekenen aan zouden rekenen |
zouden aanrekenen aan zouden rekenen |
zouden aanrekenen aan zouden rekenen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb aangerekend | hebt aangerekend | hebt/heeft aangerekend | hebt aangerekend | heeft aangerekend | hebben aangerekend | hebben aangerekend | hebben aangerekend | |||
verleden (v.v.t.) | had aangerekend | had aangerekend | had aangerekend | hadt aangerekend | had aangerekend | hadden aangerekend | hadden aangerekend | hadden aangerekend | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangerekend hebben | zal/zult aangerekend hebben | zult/zal aangerekend hebben | zult aangerekend hebben | zal aangerekend hebben | zullen aangerekend hebben | zullen aangerekend hebben | zullen aangerekend hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangerekend hebben | zou aangerekend hebben | zou/zoudt aangerekend hebben | zoudt aangerekend hebben | zou aangerekend hebben | zouden aangerekend hebben | zouden aangerekend hebben | zouden aangerekend hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm aangerekend worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt aangerekend | er is aangerekend | |||||||||
verleden | er werd aangerekend | er was aangerekend | |||||||||
toekomend | er zal aangerekend worden | er zal aangerekend zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou aangerekend worden | er zou aangerekend zijn | |||||||||
lijdende vorm aangerekend worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aangerekend worden | aangerekend te worden | ||||||||
toekomend | aangerekend zullen worden | aangerekend te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | aangerekend zijn | aangerekend te zijn | ||||||||
toekomend | aangerekend zullen zijn | aangerekend te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word aangerekend | wordt aangerekend | wordt aangerekend | wordt aangerekend | wordt aangerekend | worden aangerekend | worden aangerekend | worden aangerekend | |||
verleden (o.v.t.) | werd aangerekend | werd aangerekend | werd aangerekend | werdt aangerekend | werd aangerekend | werden aangerekend | werden aangerekend | werden aangerekend | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aangerekend worden | zult aangerekend worden | zult aangerekend worden | zult aangerekend worden | zal aangerekend worden | zullen aangerekend worden | zullen aangerekend worden | zullen aangerekend worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aangerekend worden | zou aangerekend worden | zou/zoudt aangerekend worden | zoudt aangerekend worden | zou aangerekend worden | zouden aangerekend worden | zouden aangerekend worden | zouden aangerekend worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben aangerekend | bent aangerekend | bent/is aangerekend | zijt aangerekend | is aangerekend | zijn aangerekend | zijn aangerekend | zijn aangerekend | |||
verleden (v.v.t.) | was aangerekend | was aangerekend | was aangerekend | waart aangerekend | was aangerekend | waren aangerekend | waren aangerekend | waren aangerekend | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangerekend zijn | zult aangerekend zijn | zult aangerekend zijn | zult aangerekend zijn | zal aangerekend zijn | zullen aangerekend zijn | zullen aangerekend zijn | zullen aangerekend zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangerekend zijn | zou aangerekend zijn | zou/zoudt aangerekend zijn | zoudt aangerekend zijn | zou aangerekend zijn | zouden aangerekend zijn | zouden aangerekend zijn | zouden aangerekend zijn |