vervoeging van de bedrijvende vorm van aanschurken | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aanschurken | aan te schurken | ||||||
toekomend | zullen aanschurken aan zullen schurken |
te zullen aanschurken aan te zullen schurken | |||||||
voltooid | tegenwoordig | aangeschurkt | te aangeschurkt | ||||||
toekomend | aangeschurkt zullen | aangeschurkt te zullen | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
aanschurkend | aangeschurkt | ev. schurk aan |
mv. verouderd schurkt aan |
schurke aan (bijzin) aanschurke | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | schurk aan | schurkt aan | schurkt aan | schurkt aan | schurkt aan | schurken aan | schurken aan | schurken aan | |
verleden (o.v.t.) | schurkte aan | schurkte aan | schurkte aan | schurkte aan | schurkte aan | schurkten aan | schurkten aan | schurkten aan | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanschurken | zult/zal aanschurken | zult/zal aanschurken | zult aanschurken | zal aanschurken | zullen aanschurken | zullen aanschurken | zullen aanschurken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanschurken | zou aanschurken | zou(dt) aanschurken | zoudt aanschurken | zou aanschurken | zouden aanschurken | zouden aanschurken | zouden aanschurken | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | aanschurk | aanschurkt | aanschurkt | aanschurkt | aanschurkt | aanschurken | aanschurken | aanschurken | |
verleden (o.v.t.) | aanschurkte | aanschurkte | aanschurkte | aanschurkte | aanschurkte | aanschurkten | aanschurkten | aanschurkten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanschurken aan zal schurken |
zult/zal aanschurken aan zult/zal schurken |
zult/zal aanschurken aan zult/zal schurken |
zult aanschurken aan zult schurken |
zal aanschurken aan zal schurken |
zullen aanschurken aan zullen schurken |
zullen aanschurken aan zullen schurken |
zullen aanschurken aan zullen schurken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanschurken aan zou schurken |
zou aanschurken aan zou schurken |
zou(dt) aanschurken aan zou(dt) schurken |
zoudt aanschurken aan zoudt schurken |
zou aanschurken aan zou schurken |
zouden aanschurken aan zouden schurken |
zouden aanschurken aan zouden schurken |
zouden aanschurken aan zouden schurken | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij |