vervoeging van de bedrijvende vorm van aanstappen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aanstappen | aan te stappen | ||||||
toekomend | zullen aanstappen aan zullen stappen |
te zullen aanstappen aan te zullen stappen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben aangestapt | te hebben aangestapt | ||||||
toekomend | aangestapt zullen hebben | aangestapt te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
aanstappend | aangestapt | ev. stap aan |
mv. verouderd stapt aan |
stappe aan (bijzin) aanstappe | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | stap aan | stapt aan | stapt aan | stapt aan | stapt aan | stappen aan | stappen aan | stappen aan | |
verleden (o.v.t.) | stapte aan | stapte aan | stapte aan | stapte aan | stapte aan | stapten aan | stapten aan | stapten aan | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanstappen | zult/zal aanstappen | zult/zal aanstappen | zult aanstappen | zal aanstappen | zullen aanstappen | zullen aanstappen | zullen aanstappen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanstappen | zou aanstappen | zou(dt) aanstappen | zoudt aanstappen | zou aanstappen | zouden aanstappen | zouden aanstappen | zouden aanstappen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | aanstap | aanstapt | aanstapt | aanstapt | aanstapt | aanstappen | aanstappen | aanstappen | |
verleden (o.v.t.) | aanstapte | aanstapte | aanstapte | aanstapte | aanstapte | aanstapten | aanstapten | aanstapten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanstappen aan zal stappen |
zult/zal aanstappen aan zult/zal stappen |
zult/zal aanstappen aan zult/zal stappen |
zult aanstappen aan zult stappen |
zal aanstappen aan zal stappen |
zullen aanstappen aan zullen stappen |
zullen aanstappen aan zullen stappen |
zullen aanstappen aan zullen stappen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanstappen aan zou stappen |
zou aanstappen aan zou stappen |
zou(dt) aanstappen aan zou(dt) stappen |
zoudt aanstappen aan zoudt stappen |
zou aanstappen aan zou stappen |
zouden aanstappen aan zouden stappen |
zouden aanstappen aan zouden stappen |
zouden aanstappen aan zouden stappen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb aangestapt | hebt aangestapt | hebt/heeft aangestapt | hebt aangestapt | heeft aangestapt | hebben aangestapt | hebben aangestapt | hebben aangestapt | |
verleden (v.v.t.) | had aangestapt | had aangestapt | had aangestapt | hadt aangestapt | had aangestapt | hadden aangestapt | hadden aangestapt | hadden aangestapt | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangestapt hebben | zal/zult aangestapt hebben | zult/zal aangestapt hebben | zult aangestapt hebben | zal aangestapt hebben | zullen aangestapt hebben | zullen aangestapt hebben | zullen aangestapt hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangestapt hebben | zou aangestapt hebben | zou/zoudt aangestapt hebben | zoudt aangestapt hebben | zou aangestapt hebben | zouden aangestapt hebben | zouden aangestapt hebben | zouden aangestapt hebben |