vervoeging van de bedrijvende vorm van aanzweven | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aanzweven | aan te zweven | ||||||
toekomend | zullen aanzweven aan zullen zweven |
te zullen aanzweven aan te zullen zweven | |||||||
voltooid | tegenwoordig | zijn aangezweefd | te zijn aangezweefd | ||||||
toekomend | aangezweefd zullen zijn | aangezweefd te zullen zijn | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
aanzwevend | aangezweefd | ev. zweef aan |
mv. verouderd zweeft aan |
zweve aan (bijzin) aanzweve | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | zweef aan | zweeft aan | zweeft aan | zweeft aan | zweeft aan | zweven aan | zweven aan | zweven aan | |
verleden (o.v.t.) | zweefde aan | zweefde aan | zweefde aan | zweefde aan | zweefde aan | zweefden aan | zweefden aan | zweefden aan | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanzweven | zult/zal aanzweven | zult/zal aanzweven | zult aanzweven | zal aanzweven | zullen aanzweven | zullen aanzweven | zullen aanzweven | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanzweven | zou aanzweven | zou(dt) aanzweven | zoudt aanzweven | zou aanzweven | zouden aanzweven | zouden aanzweven | zouden aanzweven | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | aanzweef | aanzweeft | aanzweeft | aanzweeft | aanzweeft | aanzweven | aanzweven | aanzweven | |
verleden (o.v.t.) | aanzweefde | aanzweefde | aanzweefde | aanzweefde | aanzweefde | aanzweefden | aanzweefden | aanzweefden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanzweven aan zal zweven |
zult/zal aanzweven aan zult/zal zweven |
zult/zal aanzweven aan zult/zal zweven |
zult aanzweven aan zult zweven |
zal aanzweven aan zal zweven |
zullen aanzweven aan zullen zweven |
zullen aanzweven aan zullen zweven |
zullen aanzweven aan zullen zweven | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanzweven aan zou zweven |
zou aanzweven aan zou zweven |
zou(dt) aanzweven aan zou(dt) zweven |
zoudt aanzweven aan zoudt zweven |
zou aanzweven aan zou zweven |
zouden aanzweven aan zouden zweven |
zouden aanzweven aan zouden zweven |
zouden aanzweven aan zouden zweven | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben aangezweefd | bent aangezweefd | bent/is aangezweefd | zijt aangezweefd | is aangezweefd | zijn aangezweefd | zijn aangezweefd | zijn aangezweefd | |
verleden (v.v.t.) | was aangezweefd | was aangezweefd | was aangezweefd | waart aangezweefd | was aangezweefd | waren aangezweefd | waren aangezweefd | waren aangezweefd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangezweefd zijn | zal/zult aangezweefd zijn | zult/zal aangezweefd zijn | zult aangezweefd zijn | zal aangezweefd zijn | zullen aangezweefd zijn | zullen aangezweefd zijn | zullen aangezweefd zijn | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangezweefd zijn | zou aangezweefd zijn | zou/zoudt aangezweefd zijn | zoudt aangezweefd zijn | zou aangezweefd zijn | zouden aangezweefd zijn | zouden aangezweefd zijn | zouden aangezweefd zijn |