vervoeging van de bedrijvende vorm van afspieden | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afspieden | af te spieden | ||||||
toekomend | zullen afspieden af zullen spieden |
te zullen afspieden af te zullen spieden | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgespied | te hebben afgespied | ||||||
toekomend | afgespied zullen hebben | afgespied te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
afspiedend | afgespied | ev. spied af |
mv. verouderd spiedt af |
spiede af (bijzin) afspiede | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | spied af | spiedt af | spiedt af | spiedt af | spiedt af | spieden af | spieden af | spieden af | |
verleden (o.v.t.) | spiedde af | spiedde af | spiedde af | spiedde af | spiedde af | spiedden af | spiedden af | spiedden af | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal afspieden | zult/zal afspieden | zult/zal afspieden | zult afspieden | zal afspieden | zullen afspieden | zullen afspieden | zullen afspieden | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afspieden | zou afspieden | zou(dt) afspieden | zoudt afspieden | zou afspieden | zouden afspieden | zouden afspieden | zouden afspieden | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | afspied | afspiedt | afspiedt | afspiedt | afspiedt | afspieden | afspieden | afspieden | |
verleden (o.v.t.) | afspiedde | afspiedde | afspiedde | afspiedde | afspiedde | afspiedden | afspiedden | afspiedden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal afspieden af zal spieden |
zult/zal afspieden af zult/zal spieden |
zult/zal afspieden af zult/zal spieden |
zult afspieden af zult spieden |
zal afspieden af zal spieden |
zullen afspieden af zullen spieden |
zullen afspieden af zullen spieden |
zullen afspieden af zullen spieden | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afspieden af zou spieden |
zou afspieden af zou spieden |
zou(dt) afspieden af zou(dt) spieden |
zoudt afspieden af zoudt spieden |
zou afspieden af zou spieden |
zouden afspieden af zouden spieden |
zouden afspieden af zouden spieden |
zouden afspieden af zouden spieden | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgespied | hebt afgespied | hebt/heeft afgespied | hebt afgespied | heeft afgespied | hebben afgespied | hebben afgespied | hebben afgespied | |
verleden (v.v.t.) | had afgespied | had afgespied | had afgespied | hadt afgespied | had afgespied | hadden afgespied | hadden afgespied | hadden afgespied | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgespied hebben | zal/zult afgespied hebben | zult/zal afgespied hebben | zult afgespied hebben | zal afgespied hebben | zullen afgespied hebben | zullen afgespied hebben | zullen afgespied hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgespied hebben | zou afgespied hebben | zou/zoudt afgespied hebben | zoudt afgespied hebben | zou afgespied hebben | zouden afgespied hebben | zouden afgespied hebben | zouden afgespied hebben |