vervoeging van de bedrijvende vorm van afvlaggen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afvlaggen | af te vlaggen | ||||||
toekomend | zullen afvlaggen af zullen vlaggen |
te zullen afvlaggen af te zullen vlaggen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgevlagd | te hebben afgevlagd | ||||||
toekomend | afgevlagd zullen hebben | afgevlagd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
afvlaggend | afgevlagd | ev. vlag af |
mv. verouderd vlagt af |
vlagge af (bijzin) afvlagge | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | vlag af | vlagt af | vlagt af | vlagt af | vlagt af | vlaggen af | vlaggen af | vlaggen af | |
verleden (o.v.t.) | vlagde af | vlagde af | vlagde af | vlagde af | vlagde af | vlagden af | vlagden af | vlagden af | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal afvlaggen | zult/zal afvlaggen | zult/zal afvlaggen | zult afvlaggen | zal afvlaggen | zullen afvlaggen | zullen afvlaggen | zullen afvlaggen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afvlaggen | zou afvlaggen | zou(dt) afvlaggen | zoudt afvlaggen | zou afvlaggen | zouden afvlaggen | zouden afvlaggen | zouden afvlaggen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | afvlag | afvlagt | afvlagt | afvlagt | afvlagt | afvlaggen | afvlaggen | afvlaggen | |
verleden (o.v.t.) | afvlagde | afvlagde | afvlagde | afvlagde | afvlagde | afvlagden | afvlagden | afvlagden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal afvlaggen af zal vlaggen |
zult/zal afvlaggen af zult/zal vlaggen |
zult/zal afvlaggen af zult/zal vlaggen |
zult afvlaggen af zult vlaggen |
zal afvlaggen af zal vlaggen |
zullen afvlaggen af zullen vlaggen |
zullen afvlaggen af zullen vlaggen |
zullen afvlaggen af zullen vlaggen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afvlaggen af zou vlaggen |
zou afvlaggen af zou vlaggen |
zou(dt) afvlaggen af zou(dt) vlaggen |
zoudt afvlaggen af zoudt vlaggen |
zou afvlaggen af zou vlaggen |
zouden afvlaggen af zouden vlaggen |
zouden afvlaggen af zouden vlaggen |
zouden afvlaggen af zouden vlaggen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgevlagd | hebt afgevlagd | hebt/heeft afgevlagd | hebt afgevlagd | heeft afgevlagd | hebben afgevlagd | hebben afgevlagd | hebben afgevlagd | |
verleden (v.v.t.) | had afgevlagd | had afgevlagd | had afgevlagd | hadt afgevlagd | had afgevlagd | hadden afgevlagd | hadden afgevlagd | hadden afgevlagd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgevlagd hebben | zal/zult afgevlagd hebben | zult/zal afgevlagd hebben | zult afgevlagd hebben | zal afgevlagd hebben | zullen afgevlagd hebben | zullen afgevlagd hebben | zullen afgevlagd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgevlagd hebben | zou afgevlagd hebben | zou/zoudt afgevlagd hebben | zoudt afgevlagd hebben | zou afgevlagd hebben | zouden afgevlagd hebben | zouden afgevlagd hebben | zouden afgevlagd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm afgevlagd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt afgevlagd | er is afgevlagd | |||||||
verleden | er werd afgevlagd | er was afgevlagd | |||||||
toekomend | er zal afgevlagd worden | er zal afgevlagd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou afgevlagd worden | er zou afgevlagd zijn |