vervoeging van de bedrijvende vorm van apparenteren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | apparenteren | te apparenteren | ||||||||
toekomend | zullen apparenteren | te zullen apparenteren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geapparenteerd | te hebben geapparenteerd | ||||||||
toekomend | geapparenteerd zullen hebben | geapparenteerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
apparenterend | geapparenteerd | ev. apparenteer |
mv. verouderd apparenteert |
apparentere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | apparenteer | apparenteert | apparenteert | apparenteert | apparenteert | apparenteren | apparenteren | apparenteren | |||
verleden (o.v.t.) | apparenteerde | apparenteerde | apparenteerde | apparenteerde | apparenteerde | apparenteerden | apparenteerden | apparenteerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal apparenteren | zult/zal apparenteren | zult/zal apparenteren | zult apparenteren | zal apparenteren | zullen apparenteren | zullen apparenteren | zullen apparenteren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou apparenteren | zou apparenteren | zou(dt) apparenteren | zoudt apparenteren | zou apparenteren | zouden apparenteren | zouden apparenteren | zouden apparenteren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geapparenteerd | hebt geapparenteerd | hebt/heeft geapparenteerd | hebt geapparenteerd | heeft geapparenteerd | hebben geapparenteerd | hebben geapparenteerd | hebben geapparenteerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geapparenteerd | had geapparenteerd | had geapparenteerd | hadt geapparenteerd | had geapparenteerd | hadden geapparenteerd | hadden geapparenteerd | hadden geapparenteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geapparenteerd hebben | zal/zult geapparenteerd hebben | zult/zal geapparenteerd hebben | zult geapparenteerd hebben | zal geapparenteerd hebben | zullen geapparenteerd hebben | zullen geapparenteerd hebben | zullen geapparenteerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geapparenteerd hebben | zou geapparenteerd hebben | zou/zoudt geapparenteerd hebben | zoudt geapparenteerd hebben | zou geapparenteerd hebben | zouden geapparenteerd hebben | zouden geapparenteerd hebben | zouden geapparenteerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geapparenteerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geapparenteerd | er is geapparenteerd | |||||||||
verleden | er werd geapparenteerd | er was geapparenteerd | |||||||||
toekomend | er zal geapparenteerd worden | er zal geapparenteerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geapparenteerd worden | er zou geapparenteerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geapparenteerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geapparenteerd worden | geapparenteerd te worden | ||||||||
toekomend | geapparenteerd zullen worden | geapparenteerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geapparenteerd zijn | geapparenteerd te zijn | ||||||||
toekomend | geapparenteerd zullen zijn | geapparenteerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geapparenteerd | wordt geapparenteerd | wordt geapparenteerd | wordt geapparenteerd | wordt geapparenteerd | worden geapparenteerd | worden geapparenteerd | worden geapparenteerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geapparenteerd | werd geapparenteerd | werd geapparenteerd | werdt geapparenteerd | werd geapparenteerd | werden geapparenteerd | werden geapparenteerd | werden geapparenteerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geapparenteerd worden | zult geapparenteerd worden | zult geapparenteerd worden | zult geapparenteerd worden | zal geapparenteerd worden | zullen geapparenteerd worden | zullen geapparenteerd worden | zullen geapparenteerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geapparenteerd worden | zou geapparenteerd worden | zou/zoudt geapparenteerd worden | zoudt geapparenteerd worden | zou geapparenteerd worden | zouden geapparenteerd worden | zouden geapparenteerd worden | zouden geapparenteerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geapparenteerd | bent geapparenteerd | bent/is geapparenteerd | zijt geapparenteerd | is geapparenteerd | zijn geapparenteerd | zijn geapparenteerd | zijn geapparenteerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geapparenteerd | was geapparenteerd | was geapparenteerd | waart geapparenteerd | was geapparenteerd | waren geapparenteerd | waren geapparenteerd | waren geapparenteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geapparenteerd zijn | zult geapparenteerd zijn | zult geapparenteerd zijn | zult geapparenteerd zijn | zal geapparenteerd zijn | zullen geapparenteerd zijn | zullen geapparenteerd zijn | zullen geapparenteerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geapparenteerd zijn | zou geapparenteerd zijn | zou/zoudt geapparenteerd zijn | zoudt geapparenteerd zijn | zou geapparenteerd zijn | zouden geapparenteerd zijn | zouden geapparenteerd zijn | zouden geapparenteerd zijn |