vervoeging van de bedrijvende vorm van appreteren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | appreteren | te appreteren | ||||||||
toekomend | zullen appreteren | te zullen appreteren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geappreteerd | te hebben geappreteerd | ||||||||
toekomend | geappreteerd zullen hebben | geappreteerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
appreterend | geappreteerd | ev. appreteer |
mv. verouderd appreteert |
appretere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | appreteer | appreteert | appreteert | appreteert | appreteert | appreteren | appreteren | appreteren | |||
verleden (o.v.t.) | appreteerde | appreteerde | appreteerde | appreteerde | appreteerde | appreteerden | appreteerden | appreteerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal appreteren | zult/zal appreteren | zult/zal appreteren | zult appreteren | zal appreteren | zullen appreteren | zullen appreteren | zullen appreteren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou appreteren | zou appreteren | zou(dt) appreteren | zoudt appreteren | zou appreteren | zouden appreteren | zouden appreteren | zouden appreteren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geappreteerd | hebt geappreteerd | hebt/heeft geappreteerd | hebt geappreteerd | heeft geappreteerd | hebben geappreteerd | hebben geappreteerd | hebben geappreteerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geappreteerd | had geappreteerd | had geappreteerd | hadt geappreteerd | had geappreteerd | hadden geappreteerd | hadden geappreteerd | hadden geappreteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geappreteerd hebben | zal/zult geappreteerd hebben | zult/zal geappreteerd hebben | zult geappreteerd hebben | zal geappreteerd hebben | zullen geappreteerd hebben | zullen geappreteerd hebben | zullen geappreteerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geappreteerd hebben | zou geappreteerd hebben | zou/zoudt geappreteerd hebben | zoudt geappreteerd hebben | zou geappreteerd hebben | zouden geappreteerd hebben | zouden geappreteerd hebben | zouden geappreteerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geappreteerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geappreteerd | er is geappreteerd | |||||||||
verleden | er werd geappreteerd | er was geappreteerd | |||||||||
toekomend | er zal geappreteerd worden | er zal geappreteerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geappreteerd worden | er zou geappreteerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geappreteerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geappreteerd worden | geappreteerd te worden | ||||||||
toekomend | geappreteerd zullen worden | geappreteerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geappreteerd zijn | geappreteerd te zijn | ||||||||
toekomend | geappreteerd zullen zijn | geappreteerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geappreteerd | wordt geappreteerd | wordt geappreteerd | wordt geappreteerd | wordt geappreteerd | worden geappreteerd | worden geappreteerd | worden geappreteerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geappreteerd | werd geappreteerd | werd geappreteerd | werdt geappreteerd | werd geappreteerd | werden geappreteerd | werden geappreteerd | werden geappreteerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geappreteerd worden | zult geappreteerd worden | zult geappreteerd worden | zult geappreteerd worden | zal geappreteerd worden | zullen geappreteerd worden | zullen geappreteerd worden | zullen geappreteerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geappreteerd worden | zou geappreteerd worden | zou/zoudt geappreteerd worden | zoudt geappreteerd worden | zou geappreteerd worden | zouden geappreteerd worden | zouden geappreteerd worden | zouden geappreteerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geappreteerd | bent geappreteerd | bent/is geappreteerd | zijt geappreteerd | is geappreteerd | zijn geappreteerd | zijn geappreteerd | zijn geappreteerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geappreteerd | was geappreteerd | was geappreteerd | waart geappreteerd | was geappreteerd | waren geappreteerd | waren geappreteerd | waren geappreteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geappreteerd zijn | zult geappreteerd zijn | zult geappreteerd zijn | zult geappreteerd zijn | zal geappreteerd zijn | zullen geappreteerd zijn | zullen geappreteerd zijn | zullen geappreteerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geappreteerd zijn | zou geappreteerd zijn | zou/zoudt geappreteerd zijn | zoudt geappreteerd zijn | zou geappreteerd zijn | zouden geappreteerd zijn | zouden geappreteerd zijn | zouden geappreteerd zijn |