vervoeging van de bedrijvende vorm van attesteren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | attesteren | te attesteren | ||||||||
toekomend | zullen attesteren | te zullen attesteren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geattesteerd | te hebben geattesteerd | ||||||||
toekomend | geattesteerd zullen hebben | geattesteerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
attesterend | geattesteerd | ev. attesteer |
mv. verouderd attesteert |
attestere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | attesteer | attesteert | attesteert | attesteert | attesteert | attesteren | attesteren | attesteren | |||
verleden (o.v.t.) | attesteerde | attesteerde | attesteerde | attesteerde | attesteerde | attesteerden | attesteerden | attesteerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal attesteren | zult/zal attesteren | zult/zal attesteren | zult attesteren | zal attesteren | zullen attesteren | zullen attesteren | zullen attesteren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou attesteren | zou attesteren | zou(dt) attesteren | zoudt attesteren | zou attesteren | zouden attesteren | zouden attesteren | zouden attesteren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geattesteerd | hebt geattesteerd | hebt/heeft geattesteerd | hebt geattesteerd | heeft geattesteerd | hebben geattesteerd | hebben geattesteerd | hebben geattesteerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geattesteerd | had geattesteerd | had geattesteerd | hadt geattesteerd | had geattesteerd | hadden geattesteerd | hadden geattesteerd | hadden geattesteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geattesteerd hebben | zal/zult geattesteerd hebben | zult/zal geattesteerd hebben | zult geattesteerd hebben | zal geattesteerd hebben | zullen geattesteerd hebben | zullen geattesteerd hebben | zullen geattesteerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geattesteerd hebben | zou geattesteerd hebben | zou/zoudt geattesteerd hebben | zoudt geattesteerd hebben | zou geattesteerd hebben | zouden geattesteerd hebben | zouden geattesteerd hebben | zouden geattesteerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geattesteerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geattesteerd | er is geattesteerd | |||||||||
verleden | er werd geattesteerd | er was geattesteerd | |||||||||
toekomend | er zal geattesteerd worden | er zal geattesteerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geattesteerd worden | er zou geattesteerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geattesteerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geattesteerd worden | geattesteerd te worden | ||||||||
toekomend | geattesteerd zullen worden | geattesteerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geattesteerd zijn | geattesteerd te zijn | ||||||||
toekomend | geattesteerd zullen zijn | geattesteerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geattesteerd | wordt geattesteerd | wordt geattesteerd | wordt geattesteerd | wordt geattesteerd | worden geattesteerd | worden geattesteerd | worden geattesteerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geattesteerd | werd geattesteerd | werd geattesteerd | werdt geattesteerd | werd geattesteerd | werden geattesteerd | werden geattesteerd | werden geattesteerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geattesteerd worden | zult geattesteerd worden | zult geattesteerd worden | zult geattesteerd worden | zal geattesteerd worden | zullen geattesteerd worden | zullen geattesteerd worden | zullen geattesteerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geattesteerd worden | zou geattesteerd worden | zou/zoudt geattesteerd worden | zoudt geattesteerd worden | zou geattesteerd worden | zouden geattesteerd worden | zouden geattesteerd worden | zouden geattesteerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geattesteerd | bent geattesteerd | bent/is geattesteerd | zijt geattesteerd | is geattesteerd | zijn geattesteerd | zijn geattesteerd | zijn geattesteerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geattesteerd | was geattesteerd | was geattesteerd | waart geattesteerd | was geattesteerd | waren geattesteerd | waren geattesteerd | waren geattesteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geattesteerd zijn | zult geattesteerd zijn | zult geattesteerd zijn | zult geattesteerd zijn | zal geattesteerd zijn | zullen geattesteerd zijn | zullen geattesteerd zijn | zullen geattesteerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geattesteerd zijn | zou geattesteerd zijn | zou/zoudt geattesteerd zijn | zoudt geattesteerd zijn | zou geattesteerd zijn | zouden geattesteerd zijn | zouden geattesteerd zijn | zouden geattesteerd zijn |