vervoeging van de bedrijvende vorm van bandageren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bandageren | te bandageren | ||||||
toekomend | zullen bandageren | te zullen bandageren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gebandageerd | te hebben gebandageerd | ||||||
toekomend | gebandageerd zullen hebben | gebandageerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
bandagerend | gebandageerd | ev. bandageer |
mv. verouderd bandageert |
bandagere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | bandageer | bandageert | bandageert | bandageert | bandageert | bandageren | bandageren | bandageren | |
verleden (o.v.t.) | bandageerde | bandageerde | bandageerde | bandageerde | bandageerde | bandageerden | bandageerden | bandageerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal bandageren | zult/zal bandageren | zult/zal bandageren | zult bandageren | zal bandageren | zullen bandageren | zullen bandageren | zullen bandageren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bandageren | zou bandageren | zou(dt) bandageren | zoudt bandageren | zou bandageren | zouden bandageren | zouden bandageren | zouden bandageren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gebandageerd | hebt gebandageerd | hebt/heeft gebandageerd | hebt gebandageerd | heeft gebandageerd | hebben gebandageerd | hebben gebandageerd | hebben gebandageerd | |
verleden (v.v.t.) | had gebandageerd | had gebandageerd | had gebandageerd | hadt gebandageerd | had gebandageerd | hadden gebandageerd | hadden gebandageerd | hadden gebandageerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gebandageerd hebben | zal/zult gebandageerd hebben | zult/zal gebandageerd hebben | zult gebandageerd hebben | zal gebandageerd hebben | zullen gebandageerd hebben | zullen gebandageerd hebben | zullen gebandageerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gebandageerd hebben | zou gebandageerd hebben | zou/zoudt gebandageerd hebben | zoudt gebandageerd hebben | zou gebandageerd hebben | zouden gebandageerd hebben | zouden gebandageerd hebben | zouden gebandageerd hebben |