bekéren
vervoeging van de bedrijvende vorm van bekeren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bekeren | te bekeren | ||||||||
toekomend | zullen bekeren | te zullen bekeren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben bekeerd | te hebben bekeerd | ||||||||
toekomend | bekeerd zullen hebben | bekeerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
bekerend | bekeerd | ev. bekeer |
mv. verouderd bekeert |
bekere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | bekeer | bekeert | bekeert | bekeert | bekeert | bekeren | bekeren | bekeren | |||
verleden (o.v.t.) | bekeerde | bekeerde | bekeerde | bekeerde | bekeerde | bekeerden | bekeerden | bekeerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bekeren | zult/zal bekeren | zult/zal bekeren | zult bekeren | zal bekeren | zullen bekeren | zullen bekeren | zullen bekeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bekeren | zou bekeren | zou(dt) bekeren | zoudt bekeren | zou bekeren | zouden bekeren | zouden bekeren | zouden bekeren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb bekeerd | hebt bekeerd | hebt/heeft bekeerd | hebt bekeerd | heeft bekeerd | hebben bekeerd | hebben bekeerd | hebben bekeerd | |||
verleden (v.v.t.) | had bekeerd | had bekeerd | had bekeerd | hadt bekeerd | had bekeerd | hadden bekeerd | hadden bekeerd | hadden bekeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bekeerd hebben | zal/zult bekeerd hebben | zult/zal bekeerd hebben | zult bekeerd hebben | zal bekeerd hebben | zullen bekeerd hebben | zullen bekeerd hebben | zullen bekeerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bekeerd hebben | zou bekeerd hebben | zou/zoudt bekeerd hebben | zoudt bekeerd hebben | zou bekeerd hebben | zouden bekeerd hebben | zouden bekeerd hebben | zouden bekeerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm bekeerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt bekeerd | er is bekeerd | |||||||||
verleden | er werd bekeerd | er was bekeerd | |||||||||
toekomend | er zal bekeerd worden | er zal bekeerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou bekeerd worden | er zou bekeerd zijn | |||||||||
lijdende vorm bekeerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bekeerd worden | bekeerd te worden | ||||||||
toekomend | bekeerd zullen worden | bekeerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | bekeerd zijn | bekeerd te zijn | ||||||||
toekomend | bekeerd zullen zijn | bekeerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word bekeerd | wordt bekeerd | wordt bekeerd | wordt bekeerd | wordt bekeerd | worden bekeerd | worden bekeerd | worden bekeerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd bekeerd | werd bekeerd | werd bekeerd | werdt bekeerd | werd bekeerd | werden bekeerd | werden bekeerd | werden bekeerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bekeerd worden | zult bekeerd worden | zult bekeerd worden | zult bekeerd worden | zal bekeerd worden | zullen bekeerd worden | zullen bekeerd worden | zullen bekeerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bekeerd worden | zou bekeerd worden | zou/zoudt bekeerd worden | zoudt bekeerd worden | zou bekeerd worden | zouden bekeerd worden | zouden bekeerd worden | zouden bekeerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben bekeerd | bent bekeerd | bent/is bekeerd | zijt bekeerd | is bekeerd | zijn bekeerd | zijn bekeerd | zijn bekeerd | |||
verleden (v.v.t.) | was bekeerd | was bekeerd | was bekeerd | waart bekeerd | was bekeerd | waren bekeerd | waren bekeerd | waren bekeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bekeerd zijn | zult bekeerd zijn | zult bekeerd zijn | zult bekeerd zijn | zal bekeerd zijn | zullen bekeerd zijn | zullen bekeerd zijn | zullen bekeerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bekeerd zijn | zou bekeerd zijn | zou/zoudt bekeerd zijn | zoudt bekeerd zijn | zou bekeerd zijn | zouden bekeerd zijn | zouden bekeerd zijn | zouden bekeerd zijn |
vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich bekeren | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | ||||||||||
enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | |||||||
1 | ik | bekeer me | wij, we | bekeren ons | ik | bekeerde me | wij, we | bekeerden ons | ik | zal me bekeren | wij, we | zullen ons bekeren |
2 | jij, je | bekeert je | jullie | bekeren je | jij, je | bekeerde je | jullie | bekeerden je | jij, je | zal, zult je bekeren | jullie | zullen je bekeren |
u | bekeert zich/u | u | bekeert zich/u | u | bekeerde zich/u | u | bekeerde zich/u | u | zult zich/u bekeren | u | zult zich/u bekeren | |
gij, ge | bekeert u | gij, ge, gijlieden |
bekeert u | gij, ge | bekeerde u | gij, ge, gijlieden |
bekeerde u | gij, ge | zult u bekeren | gij, ge gijlieden |
zult u bekeren | |
3 | hij, zij, het | bekeert zich | zij, ze | bekeren zich | hij, zij, het | bekeerde zich | zij, ze | bekeerden zich | hij, zij, het | zal zich bekeren | zij, ze | zullen zich bekeren |
onvoltooid deelwoord | voltooide tijd | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | |||||||||
zich bekerend | zich bekeerd hebben | bekeer u/je , bekeert je | bekere zich |
békeren
vervoeging van de bedrijvende vorm van bekeren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bekeren | te bekeren | ||||||||
toekomend | zullen bekeren | te zullen bekeren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gebekerd | te hebben gebekerd | ||||||||
toekomend | gebekerd zullen hebben | gebekerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
bekerend | gebekerd | ev. beker |
mv. verouderd bekert |
bekere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | beker | bekert | bekert | bekert | bekert | bekeren | bekeren | bekeren | |||
verleden (o.v.t.) | bekerde | bekerde | bekerde | bekerde | bekerde | bekerden | bekerden | bekerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bekeren | zult/zal bekeren | zult/zal bekeren | zult bekeren | zal bekeren | zullen bekeren | zullen bekeren | zullen bekeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bekeren | zou bekeren | zou(dt) bekeren | zoudt bekeren | zou bekeren | zouden bekeren | zouden bekeren | zouden bekeren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gebekerd | hebt gebekerd | hebt/heeft gebekerd | hebt gebekerd | heeft gebekerd | hebben gebekerd | hebben gebekerd | hebben gebekerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gebekerd | had gebekerd | had gebekerd | hadt gebekerd | had gebekerd | hadden gebekerd | hadden gebekerd | hadden gebekerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gebekerd hebben | zal/zult gebekerd hebben | zult/zal gebekerd hebben | zult gebekerd hebben | zal gebekerd hebben | zullen gebekerd hebben | zullen gebekerd hebben | zullen gebekerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gebekerd hebben | zou gebekerd hebben | zou/zoudt gebekerd hebben | zoudt gebekerd hebben | zou gebekerd hebben | zouden gebekerd hebben | zouden gebekerd hebben | zouden gebekerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gebekerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gebekerd | er is gebekerd | |||||||||
verleden | er werd gebekerd | er was gebekerd | |||||||||
toekomend | er zal gebekerd worden | er zal gebekerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gebekerd worden | er zou gebekerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gebekerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gebekerd worden | gebekerd te worden | ||||||||
toekomend | gebekerd zullen worden | gebekerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gebekerd zijn | gebekerd te zijn | ||||||||
toekomend | gebekerd zullen zijn | gebekerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gebekerd | wordt gebekerd | wordt gebekerd | wordt gebekerd | wordt gebekerd | worden gebekerd | worden gebekerd | worden gebekerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gebekerd | werd gebekerd | werd gebekerd | werdt gebekerd | werd gebekerd | werden gebekerd | werden gebekerd | werden gebekerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gebekerd worden | zult gebekerd worden | zult gebekerd worden | zult gebekerd worden | zal gebekerd worden | zullen gebekerd worden | zullen gebekerd worden | zullen gebekerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gebekerd worden | zou gebekerd worden | zou/zoudt gebekerd worden | zoudt gebekerd worden | zou gebekerd worden | zouden gebekerd worden | zouden gebekerd worden | zouden gebekerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gebekerd | bent gebekerd | bent/is gebekerd | zijt gebekerd | is gebekerd | zijn gebekerd | zijn gebekerd | zijn gebekerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gebekerd | was gebekerd | was gebekerd | waart gebekerd | was gebekerd | waren gebekerd | waren gebekerd | waren gebekerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gebekerd zijn | zult gebekerd zijn | zult gebekerd zijn | zult gebekerd zijn | zal gebekerd zijn | zullen gebekerd zijn | zullen gebekerd zijn | zullen gebekerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gebekerd zijn | zou gebekerd zijn | zou/zoudt gebekerd zijn | zoudt gebekerd zijn | zou gebekerd zijn | zouden gebekerd zijn | zouden gebekerd zijn | zouden gebekerd zijn |