vervoeging van de bedrijvende vorm van beklemmen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | beklemmen | te beklemmen | ||||||||
toekomend | zullen beklemmen | te zullen beklemmen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben beklemd | te hebben beklemd | ||||||||
toekomend | beklemd zullen hebben | beklemd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
beklemmend | beklemd | ev. beklem |
mv. verouderd beklemt |
beklemme | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | beklem | beklemt | beklemt | beklemt | beklemt | beklemmen | beklemmen | beklemmen | |||
verleden (o.v.t.) | beklemde | beklemde | beklemde | beklemde | beklemde | beklemden | beklemden | beklemden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal beklemmen | zult/zal beklemmen | zult/zal beklemmen | zult beklemmen | zal beklemmen | zullen beklemmen | zullen beklemmen | zullen beklemmen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou beklemmen | zou beklemmen | zou(dt) beklemmen | zoudt beklemmen | zou beklemmen | zouden beklemmen | zouden beklemmen | zouden beklemmen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb beklemd | hebt beklemd | hebt/heeft beklemd | hebt beklemd | heeft beklemd | hebben beklemd | hebben beklemd | hebben beklemd | |||
verleden (v.v.t.) | had beklemd | had beklemd | had beklemd | hadt beklemd | had beklemd | hadden beklemd | hadden beklemd | hadden beklemd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal beklemd hebben | zal/zult beklemd hebben | zult/zal beklemd hebben | zult beklemd hebben | zal beklemd hebben | zullen beklemd hebben | zullen beklemd hebben | zullen beklemd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou beklemd hebben | zou beklemd hebben | zou/zoudt beklemd hebben | zoudt beklemd hebben | zou beklemd hebben | zouden beklemd hebben | zouden beklemd hebben | zouden beklemd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm beklemd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt beklemd | er is beklemd | |||||||||
verleden | er werd beklemd | er was beklemd | |||||||||
toekomend | er zal beklemd worden | er zal beklemd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou beklemd worden | er zou beklemd zijn | |||||||||
lijdende vorm beklemd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | beklemd worden | beklemd te worden | ||||||||
toekomend | beklemd zullen worden | beklemd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | beklemd zijn | beklemd te zijn | ||||||||
toekomend | beklemd zullen zijn | beklemd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word beklemd | wordt beklemd | wordt beklemd | wordt beklemd | wordt beklemd | worden beklemd | worden beklemd | worden beklemd | |||
verleden (o.v.t.) | werd beklemd | werd beklemd | werd beklemd | werdt beklemd | werd beklemd | werden beklemd | werden beklemd | werden beklemd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal beklemd worden | zult beklemd worden | zult beklemd worden | zult beklemd worden | zal beklemd worden | zullen beklemd worden | zullen beklemd worden | zullen beklemd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou beklemd worden | zou beklemd worden | zou/zoudt beklemd worden | zoudt beklemd worden | zou beklemd worden | zouden beklemd worden | zouden beklemd worden | zouden beklemd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben beklemd | bent beklemd | bent/is beklemd | zijt beklemd | is beklemd | zijn beklemd | zijn beklemd | zijn beklemd | |||
verleden (v.v.t.) | was beklemd | was beklemd | was beklemd | waart beklemd | was beklemd | waren beklemd | waren beklemd | waren beklemd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal beklemd zijn | zult beklemd zijn | zult beklemd zijn | zult beklemd zijn | zal beklemd zijn | zullen beklemd zijn | zullen beklemd zijn | zullen beklemd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou beklemd zijn | zou beklemd zijn | zou/zoudt beklemd zijn | zoudt beklemd zijn | zou beklemd zijn | zouden beklemd zijn | zouden beklemd zijn | zouden beklemd zijn |