vervoeging van de bedrijvende vorm van beleven | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | beleven | te beleven | ||||||||
toekomend | zullen beleven | te zullen beleven | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben beleefd | te hebben beleefd | ||||||||
toekomend | beleefd zullen hebben | beleefd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
belevend | beleefd | ev. beleef |
mv. verouderd beleeft |
beleve | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | beleef | beleeft | beleeft | beleeft | beleeft | beleven | beleven | beleven | |||
verleden (o.v.t.) | beleefde | beleefde | beleefde | beleefde | beleefde | beleefden | beleefden | beleefden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal beleven | zult/zal beleven | zult/zal beleven | zult beleven | zal beleven | zullen beleven | zullen beleven | zullen beleven | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou beleven | zou beleven | zou(dt) beleven | zoudt beleven | zou beleven | zouden beleven | zouden beleven | zouden beleven | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb beleefd | hebt beleefd | hebt/heeft beleefd | hebt beleefd | heeft beleefd | hebben beleefd | hebben beleefd | hebben beleefd | |||
verleden (v.v.t.) | had beleefd | had beleefd | had beleefd | hadt beleefd | had beleefd | hadden beleefd | hadden beleefd | hadden beleefd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal beleefd hebben | zal/zult beleefd hebben | zult/zal beleefd hebben | zult beleefd hebben | zal beleefd hebben | zullen beleefd hebben | zullen beleefd hebben | zullen beleefd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou beleefd hebben | zou beleefd hebben | zou/zoudt beleefd hebben | zoudt beleefd hebben | zou beleefd hebben | zouden beleefd hebben | zouden beleefd hebben | zouden beleefd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm beleefd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt beleefd | er is beleefd | |||||||||
verleden | er werd beleefd | er was beleefd | |||||||||
toekomend | er zal beleefd worden | er zal beleefd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou beleefd worden | er zou beleefd zijn | |||||||||
lijdende vorm beleefd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | beleefd worden | beleefd te worden | ||||||||
toekomend | beleefd zullen worden | beleefd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | beleefd zijn | beleefd te zijn | ||||||||
toekomend | beleefd zullen zijn | beleefd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word beleefd | wordt beleefd | wordt beleefd | wordt beleefd | wordt beleefd | worden beleefd | worden beleefd | worden beleefd | |||
verleden (o.v.t.) | werd beleefd | werd beleefd | werd beleefd | werdt beleefd | werd beleefd | werden beleefd | werden beleefd | werden beleefd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal beleefd worden | zult beleefd worden | zult beleefd worden | zult beleefd worden | zal beleefd worden | zullen beleefd worden | zullen beleefd worden | zullen beleefd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou beleefd worden | zou beleefd worden | zou/zoudt beleefd worden | zoudt beleefd worden | zou beleefd worden | zouden beleefd worden | zouden beleefd worden | zouden beleefd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben beleefd | bent beleefd | bent/is beleefd | zijt beleefd | is beleefd | zijn beleefd | zijn beleefd | zijn beleefd | |||
verleden (v.v.t.) | was beleefd | was beleefd | was beleefd | waart beleefd | was beleefd | waren beleefd | waren beleefd | waren beleefd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal beleefd zijn | zult beleefd zijn | zult beleefd zijn | zult beleefd zijn | zal beleefd zijn | zullen beleefd zijn | zullen beleefd zijn | zullen beleefd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou beleefd zijn | zou beleefd zijn | zou/zoudt beleefd zijn | zoudt beleefd zijn | zou beleefd zijn | zouden beleefd zijn | zouden beleefd zijn | zouden beleefd zijn |