vervoeging van de bedrijvende vorm van belichamen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | belichamen | te belichamen | ||||||||
toekomend | zullen belichamen | te zullen belichamen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben belichaamd | te hebben belichaamd | ||||||||
toekomend | belichaamd zullen hebben | belichaamd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
belichamend | belichaamd | ev. belichaam |
mv. verouderd belichaamt |
belichame | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | belichaam | belichaamt | belichaamt | belichaamt | belichaamt | belichamen | belichamen | belichamen | |||
verleden (o.v.t.) | belichaamde | belichaamde | belichaamde | belichaamde | belichaamde | belichaamden | belichaamden | belichaamden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal belichamen | zult/zal belichamen | zult/zal belichamen | zult belichamen | zal belichamen | zullen belichamen | zullen belichamen | zullen belichamen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou belichamen | zou belichamen | zou(dt) belichamen | zoudt belichamen | zou belichamen | zouden belichamen | zouden belichamen | zouden belichamen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb belichaamd | hebt belichaamd | hebt/heeft belichaamd | hebt belichaamd | heeft belichaamd | hebben belichaamd | hebben belichaamd | hebben belichaamd | |||
verleden (v.v.t.) | had belichaamd | had belichaamd | had belichaamd | hadt belichaamd | had belichaamd | hadden belichaamd | hadden belichaamd | hadden belichaamd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal belichaamd hebben | zal/zult belichaamd hebben | zult/zal belichaamd hebben | zult belichaamd hebben | zal belichaamd hebben | zullen belichaamd hebben | zullen belichaamd hebben | zullen belichaamd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou belichaamd hebben | zou belichaamd hebben | zou/zoudt belichaamd hebben | zoudt belichaamd hebben | zou belichaamd hebben | zouden belichaamd hebben | zouden belichaamd hebben | zouden belichaamd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm belichaamd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt belichaamd | er is belichaamd | |||||||||
verleden | er werd belichaamd | er was belichaamd | |||||||||
toekomend | er zal belichaamd worden | er zal belichaamd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou belichaamd worden | er zou belichaamd zijn | |||||||||
lijdende vorm belichaamd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | belichaamd worden | belichaamd te worden | ||||||||
toekomend | belichaamd zullen worden | belichaamd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | belichaamd zijn | belichaamd te zijn | ||||||||
toekomend | belichaamd zullen zijn | belichaamd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word belichaamd | wordt belichaamd | wordt belichaamd | wordt belichaamd | wordt belichaamd | worden belichaamd | worden belichaamd | worden belichaamd | |||
verleden (o.v.t.) | werd belichaamd | werd belichaamd | werd belichaamd | werdt belichaamd | werd belichaamd | werden belichaamd | werden belichaamd | werden belichaamd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal belichaamd worden | zult belichaamd worden | zult belichaamd worden | zult belichaamd worden | zal belichaamd worden | zullen belichaamd worden | zullen belichaamd worden | zullen belichaamd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou belichaamd worden | zou belichaamd worden | zou/zoudt belichaamd worden | zoudt belichaamd worden | zou belichaamd worden | zouden belichaamd worden | zouden belichaamd worden | zouden belichaamd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben belichaamd | bent belichaamd | bent/is belichaamd | zijt belichaamd | is belichaamd | zijn belichaamd | zijn belichaamd | zijn belichaamd | |||
verleden (v.v.t.) | was belichaamd | was belichaamd | was belichaamd | waart belichaamd | was belichaamd | waren belichaamd | waren belichaamd | waren belichaamd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal belichaamd zijn | zult belichaamd zijn | zult belichaamd zijn | zult belichaamd zijn | zal belichaamd zijn | zullen belichaamd zijn | zullen belichaamd zijn | zullen belichaamd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou belichaamd zijn | zou belichaamd zijn | zou/zoudt belichaamd zijn | zoudt belichaamd zijn | zou belichaamd zijn | zouden belichaamd zijn | zouden belichaamd zijn | zouden belichaamd zijn |