vervoeging van de bedrijvende vorm van beliggen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | beliggen | te beliggen | ||||||||
toekomend | zullen beliggen | te zullen beliggen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben[1]/zijn[2] belegen | te hebben[1]/zijn[2] belegen | ||||||||
toekomend | belegen zullen hebben[1]/zijn[2] | belegen te zullen hebben[1]/zijn[2] | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
beliggend | belegen | ev. belig |
mv. verouderd beligt |
beligge | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | belig | beligt | beligt | beligt | beligt | beliggen | beliggen | beliggen | |||
verleden (o.v.t.) | belag | belag | belag | belaagt | belag | belagen | belagen | belagen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal beliggen | zult/zal beliggen | zult/zal beliggen | zult beliggen | zal beliggen | zullen beliggen | zullen beliggen | zullen beliggen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou beliggen | zou beliggen | zou(dt) beliggen | zoudt beliggen | zou beliggen | zouden beliggen | zouden beliggen | zouden beliggen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
onpersoonlijke lijdende vorm belegen worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt belegen | er is belegen | |||||||||
verleden | er werd belegen | er was belegen | |||||||||
toekomend | er zal belegen worden | er zal belegen zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou belegen worden | er zou belegen zijn | |||||||||
lijdende vorm belegen worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | belegen worden | belegen te worden | ||||||||
toekomend | belegen zullen worden | belegen te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | belegen zijn | belegen te zijn | ||||||||
toekomend | belegen zullen zijn | belegen te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word belegen | wordt belegen | wordt belegen | wordt belegen | wordt belegen | worden belegen | worden belegen | worden belegen | |||
verleden (o.v.t.) | werd belegen | werd belegen | werd belegen | werdt belegen | werd belegen | werden belegen | werden belegen | werden belegen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal belegen worden | zult belegen worden | zult belegen worden | zult belegen worden | zal belegen worden | zullen belegen worden | zullen belegen worden | zullen belegen worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou belegen worden | zou belegen worden | zou/zoudt belegen worden | zoudt belegen worden | zou belegen worden | zouden belegen worden | zouden belegen worden | zouden belegen worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben belegen | bent belegen | bent/is belegen | zijt belegen | is belegen | zijn belegen | zijn belegen | zijn belegen | |||
verleden (v.v.t.) | was belegen | was belegen | was belegen | waart belegen | was belegen | waren belegen | waren belegen | waren belegen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal belegen zijn | zult belegen zijn | zult belegen zijn | zult belegen zijn | zal belegen zijn | zullen belegen zijn | zullen belegen zijn | zullen belegen zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou belegen zijn | zou belegen zijn | zou/zoudt belegen zijn | zoudt belegen zijn | zou belegen zijn | zouden belegen zijn | zouden belegen zijn | zouden belegen zijn |