vervoeging van de bedrijvende vorm van beschijnen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | beschijnen | te beschijnen | ||||||||
toekomend | zullen beschijnen | te zullen beschijnen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben beschenen | te hebben beschenen | ||||||||
toekomend | beschenen zullen hebben | beschenen te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
beschijnend | beschenen | ev. beschijn |
mv. verouderd beschijnt |
beschijne | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | beschijn | beschijnt | beschijnt | beschijnt | beschijnt | beschijnen | beschijnen | beschijnen | |||
verleden (o.v.t.) | bescheen | bescheen | bescheen | bescheen | bescheen | beschenen | beschenen | beschenen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal beschijnen | zult/zal beschijnen | zult/zal beschijnen | zult beschijnen | zal beschijnen | zullen beschijnen | zullen beschijnen | zullen beschijnen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou beschijnen | zou beschijnen | zou(dt) beschijnen | zoudt beschijnen | zou beschijnen | zouden beschijnen | zouden beschijnen | zouden beschijnen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb beschenen | hebt beschenen | hebt/heeft beschenen | hebt beschenen | heeft beschenen | hebben beschenen | hebben beschenen | hebben beschenen | |||
verleden (v.v.t.) | had beschenen | had beschenen | had beschenen | hadt beschenen | had beschenen | hadden beschenen | hadden beschenen | hadden beschenen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal beschenen hebben | zal/zult beschenen hebben | zult/zal beschenen hebben | zult beschenen hebben | zal beschenen hebben | zullen beschenen hebben | zullen beschenen hebben | zullen beschenen hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou beschenen hebben | zou beschenen hebben | zou/zoudt beschenen hebben | zoudt beschenen hebben | zou beschenen hebben | zouden beschenen hebben | zouden beschenen hebben | zouden beschenen hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm beschenen worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt beschenen | er is beschenen | |||||||||
verleden | er werd beschenen | er was beschenen | |||||||||
toekomend | er zal beschenen worden | er zal beschenen zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou beschenen worden | er zou beschenen zijn | |||||||||
lijdende vorm beschenen worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | beschenen worden | beschenen te worden | ||||||||
toekomend | beschenen zullen worden | beschenen te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | beschenen zijn | beschenen te zijn | ||||||||
toekomend | beschenen zullen zijn | beschenen te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word beschenen | wordt beschenen | wordt beschenen | wordt beschenen | wordt beschenen | worden beschenen | worden beschenen | worden beschenen | |||
verleden (o.v.t.) | werd beschenen | werd beschenen | werd beschenen | werdt beschenen | werd beschenen | werden beschenen | werden beschenen | werden beschenen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal beschenen worden | zult beschenen worden | zult beschenen worden | zult beschenen worden | zal beschenen worden | zullen beschenen worden | zullen beschenen worden | zullen beschenen worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou beschenen worden | zou beschenen worden | zou/zoudt beschenen worden | zoudt beschenen worden | zou beschenen worden | zouden beschenen worden | zouden beschenen worden | zouden beschenen worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben beschenen | bent beschenen | bent/is beschenen | zijt beschenen | is beschenen | zijn beschenen | zijn beschenen | zijn beschenen | |||
verleden (v.v.t.) | was beschenen | was beschenen | was beschenen | waart beschenen | was beschenen | waren beschenen | waren beschenen | waren beschenen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal beschenen zijn | zult beschenen zijn | zult beschenen zijn | zult beschenen zijn | zal beschenen zijn | zullen beschenen zijn | zullen beschenen zijn | zullen beschenen zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou beschenen zijn | zou beschenen zijn | zou/zoudt beschenen zijn | zoudt beschenen zijn | zou beschenen zijn | zouden beschenen zijn | zouden beschenen zijn | zouden beschenen zijn |