vervoeging van de bedrijvende vorm van beschutten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | beschutten | te beschutten | ||||||||
toekomend | zullen beschutten | te zullen beschutten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben beschut | te hebben beschut | ||||||||
toekomend | beschut zullen hebben | beschut te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
beschuttend | beschut | ev. beschut |
mv. verouderd beschut |
beschutte | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | beschut | beschut | beschut | beschut | beschut | beschutten | beschutten | beschutten | |||
verleden (o.v.t.) | beschutte | beschutte | beschutte | beschutte | beschutte | beschutten | beschutten | beschutten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal beschutten | zult/zal beschutten | zult/zal beschutten | zult beschutten | zal beschutten | zullen beschutten | zullen beschutten | zullen beschutten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou beschutten | zou beschutten | zou(dt) beschutten | zoudt beschutten | zou beschutten | zouden beschutten | zouden beschutten | zouden beschutten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb beschut | hebt beschut | hebt/heeft beschut | hebt beschut | heeft beschut | hebben beschut | hebben beschut | hebben beschut | |||
verleden (v.v.t.) | had beschut | had beschut | had beschut | hadt beschut | had beschut | hadden beschut | hadden beschut | hadden beschut | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal beschut hebben | zal/zult beschut hebben | zult/zal beschut hebben | zult beschut hebben | zal beschut hebben | zullen beschut hebben | zullen beschut hebben | zullen beschut hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou beschut hebben | zou beschut hebben | zou/zoudt beschut hebben | zoudt beschut hebben | zou beschut hebben | zouden beschut hebben | zouden beschut hebben | zouden beschut hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm beschut worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt beschut | er is beschut | |||||||||
verleden | er werd beschut | er was beschut | |||||||||
toekomend | er zal beschut worden | er zal beschut zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou beschut worden | er zou beschut zijn | |||||||||
lijdende vorm beschut worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | beschut worden | beschut te worden | ||||||||
toekomend | beschut zullen worden | beschut te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | beschut zijn | beschut te zijn | ||||||||
toekomend | beschut zullen zijn | beschut te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word beschut | wordt beschut | wordt beschut | wordt beschut | wordt beschut | worden beschut | worden beschut | worden beschut | |||
verleden (o.v.t.) | werd beschut | werd beschut | werd beschut | werdt beschut | werd beschut | werden beschut | werden beschut | werden beschut | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal beschut worden | zult beschut worden | zult beschut worden | zult beschut worden | zal beschut worden | zullen beschut worden | zullen beschut worden | zullen beschut worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou beschut worden | zou beschut worden | zou/zoudt beschut worden | zoudt beschut worden | zou beschut worden | zouden beschut worden | zouden beschut worden | zouden beschut worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben beschut | bent beschut | bent/is beschut | zijt beschut | is beschut | zijn beschut | zijn beschut | zijn beschut | |||
verleden (v.v.t.) | was beschut | was beschut | was beschut | waart beschut | was beschut | waren beschut | waren beschut | waren beschut | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal beschut zijn | zult beschut zijn | zult beschut zijn | zult beschut zijn | zal beschut zijn | zullen beschut zijn | zullen beschut zijn | zullen beschut zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou beschut zijn | zou beschut zijn | zou/zoudt beschut zijn | zoudt beschut zijn | zou beschut zijn | zouden beschut zijn | zouden beschut zijn | zouden beschut zijn |