vervoeging van de bedrijvende vorm van besluipen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | besluipen | te besluipen | ||||||||
toekomend | zullen besluipen | te zullen besluipen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben beslopen | te hebben beslopen | ||||||||
toekomend | beslopen zullen hebben | beslopen te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
besluipend | beslopen | ev. besluip |
mv. verouderd besluipt |
besluipe | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | besluip | besluipt | besluipt | besluipt | besluipt | besluipen | besluipen | besluipen | |||
verleden (o.v.t.) | besloop | besloop | besloop | besloop | besloop | beslopen | beslopen | beslopen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal besluipen | zult/zal besluipen | zult/zal besluipen | zult besluipen | zal besluipen | zullen besluipen | zullen besluipen | zullen besluipen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou besluipen | zou besluipen | zou(dt) besluipen | zoudt besluipen | zou besluipen | zouden besluipen | zouden besluipen | zouden besluipen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb beslopen | hebt beslopen | hebt/heeft beslopen | hebt beslopen | heeft beslopen | hebben beslopen | hebben beslopen | hebben beslopen | |||
verleden (v.v.t.) | had beslopen | had beslopen | had beslopen | hadt beslopen | had beslopen | hadden beslopen | hadden beslopen | hadden beslopen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal beslopen hebben | zal/zult beslopen hebben | zult/zal beslopen hebben | zult beslopen hebben | zal beslopen hebben | zullen beslopen hebben | zullen beslopen hebben | zullen beslopen hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou beslopen hebben | zou beslopen hebben | zou/zoudt beslopen hebben | zoudt beslopen hebben | zou beslopen hebben | zouden beslopen hebben | zouden beslopen hebben | zouden beslopen hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm beslopen worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt beslopen | er is beslopen | |||||||||
verleden | er werd beslopen | er was beslopen | |||||||||
toekomend | er zal beslopen worden | er zal beslopen zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou beslopen worden | er zou beslopen zijn | |||||||||
lijdende vorm beslopen worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | beslopen worden | beslopen te worden | ||||||||
toekomend | beslopen zullen worden | beslopen te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | beslopen zijn | beslopen te zijn | ||||||||
toekomend | beslopen zullen zijn | beslopen te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word beslopen | wordt beslopen | wordt beslopen | wordt beslopen | wordt beslopen | worden beslopen | worden beslopen | worden beslopen | |||
verleden (o.v.t.) | werd beslopen | werd beslopen | werd beslopen | werdt beslopen | werd beslopen | werden beslopen | werden beslopen | werden beslopen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal beslopen worden | zult beslopen worden | zult beslopen worden | zult beslopen worden | zal beslopen worden | zullen beslopen worden | zullen beslopen worden | zullen beslopen worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou beslopen worden | zou beslopen worden | zou/zoudt beslopen worden | zoudt beslopen worden | zou beslopen worden | zouden beslopen worden | zouden beslopen worden | zouden beslopen worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben beslopen | bent beslopen | bent/is beslopen | zijt beslopen | is beslopen | zijn beslopen | zijn beslopen | zijn beslopen | |||
verleden (v.v.t.) | was beslopen | was beslopen | was beslopen | waart beslopen | was beslopen | waren beslopen | waren beslopen | waren beslopen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal beslopen zijn | zult beslopen zijn | zult beslopen zijn | zult beslopen zijn | zal beslopen zijn | zullen beslopen zijn | zullen beslopen zijn | zullen beslopen zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou beslopen zijn | zou beslopen zijn | zou/zoudt beslopen zijn | zoudt beslopen zijn | zou beslopen zijn | zouden beslopen zijn | zouden beslopen zijn | zouden beslopen zijn |