vervoeging van de bedrijvende vorm van bevriezen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bevriezen | te bevriezen | ||||||||
toekomend | zullen bevriezen | te zullen bevriezen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben[1]/zijn[2] bevroren | te hebben[1]/zijn[2] bevroren | ||||||||
toekomend | bevroren zullen hebben[1]/zijn[2] | bevroren te zullen hebben[1]/zijn[2] | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
bevriezend | bevroren | ev. bevries |
mv. verouderd bevriest |
bevrieze | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | bevries | bevriest | bevriest | bevriest | bevriest | bevriezen | bevriezen | bevriezen | |||
verleden (o.v.t.) | bevroor | bevroor | bevroor | bevroort | bevroor | bevroren | bevroren | bevroren | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bevriezen | zult/zal bevriezen | zult/zal bevriezen | zult bevriezen | zal bevriezen | zullen bevriezen | zullen bevriezen | zullen bevriezen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bevriezen | zou bevriezen | zou(dt) bevriezen | zoudt bevriezen | zou bevriezen | zouden bevriezen | zouden bevriezen | zouden bevriezen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
onpersoonlijke lijdende vorm bevroren worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt bevroren | er is bevroren | |||||||||
verleden | er werd bevroren | er was bevroren | |||||||||
toekomend | er zal bevroren worden | er zal bevroren zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou bevroren worden | er zou bevroren zijn | |||||||||
lijdende vorm bevroren worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bevroren worden | bevroren te worden | ||||||||
toekomend | bevroren zullen worden | bevroren te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | bevroren zijn | bevroren te zijn | ||||||||
toekomend | bevroren zullen zijn | bevroren te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word bevroren | wordt bevroren | wordt bevroren | wordt bevroren | wordt bevroren | worden bevroren | worden bevroren | worden bevroren | |||
verleden (o.v.t.) | werd bevroren | werd bevroren | werd bevroren | werdt bevroren | werd bevroren | werden bevroren | werden bevroren | werden bevroren | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bevroren worden | zult bevroren worden | zult bevroren worden | zult bevroren worden | zal bevroren worden | zullen bevroren worden | zullen bevroren worden | zullen bevroren worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bevroren worden | zou bevroren worden | zou/zoudt bevroren worden | zoudt bevroren worden | zou bevroren worden | zouden bevroren worden | zouden bevroren worden | zouden bevroren worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben bevroren | bent bevroren | bent/is bevroren | zijt bevroren | is bevroren | zijn bevroren | zijn bevroren | zijn bevroren | |||
verleden (v.v.t.) | was bevroren | was bevroren | was bevroren | waart bevroren | was bevroren | waren bevroren | waren bevroren | waren bevroren | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bevroren zijn | zult bevroren zijn | zult bevroren zijn | zult bevroren zijn | zal bevroren zijn | zullen bevroren zijn | zullen bevroren zijn | zullen bevroren zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bevroren zijn | zou bevroren zijn | zou/zoudt bevroren zijn | zoudt bevroren zijn | zou bevroren zijn | zouden bevroren zijn | zouden bevroren zijn | zouden bevroren zijn |