vervoeging van de bedrijvende vorm van bezuren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bezuren | te bezuren | ||||||||
toekomend | zullen bezuren | te zullen bezuren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben bezuurd | te hebben bezuurd | ||||||||
toekomend | bezuurd zullen hebben | bezuurd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
bezurend | bezuurd | ev. bezuur |
mv. verouderd bezuurt |
bezure | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | bezuur | bezuurt | bezuurt | bezuurt | bezuurt | bezuren | bezuren | bezuren | |||
verleden (o.v.t.) | bezuurde | bezuurde | bezuurde | bezuurde | bezuurde | bezuurden | bezuurden | bezuurden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bezuren | zult/zal bezuren | zult/zal bezuren | zult bezuren | zal bezuren | zullen bezuren | zullen bezuren | zullen bezuren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bezuren | zou bezuren | zou(dt) bezuren | zoudt bezuren | zou bezuren | zouden bezuren | zouden bezuren | zouden bezuren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb bezuurd | hebt bezuurd | hebt/heeft bezuurd | hebt bezuurd | heeft bezuurd | hebben bezuurd | hebben bezuurd | hebben bezuurd | |||
verleden (v.v.t.) | had bezuurd | had bezuurd | had bezuurd | hadt bezuurd | had bezuurd | hadden bezuurd | hadden bezuurd | hadden bezuurd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bezuurd hebben | zal/zult bezuurd hebben | zult/zal bezuurd hebben | zult bezuurd hebben | zal bezuurd hebben | zullen bezuurd hebben | zullen bezuurd hebben | zullen bezuurd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bezuurd hebben | zou bezuurd hebben | zou/zoudt bezuurd hebben | zoudt bezuurd hebben | zou bezuurd hebben | zouden bezuurd hebben | zouden bezuurd hebben | zouden bezuurd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm bezuurd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt bezuurd | er is bezuurd | |||||||||
verleden | er werd bezuurd | er was bezuurd | |||||||||
toekomend | er zal bezuurd worden | er zal bezuurd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou bezuurd worden | er zou bezuurd zijn | |||||||||
lijdende vorm bezuurd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bezuurd worden | bezuurd te worden | ||||||||
toekomend | bezuurd zullen worden | bezuurd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | bezuurd zijn | bezuurd te zijn | ||||||||
toekomend | bezuurd zullen zijn | bezuurd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word bezuurd | wordt bezuurd | wordt bezuurd | wordt bezuurd | wordt bezuurd | worden bezuurd | worden bezuurd | worden bezuurd | |||
verleden (o.v.t.) | werd bezuurd | werd bezuurd | werd bezuurd | werdt bezuurd | werd bezuurd | werden bezuurd | werden bezuurd | werden bezuurd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bezuurd worden | zult bezuurd worden | zult bezuurd worden | zult bezuurd worden | zal bezuurd worden | zullen bezuurd worden | zullen bezuurd worden | zullen bezuurd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bezuurd worden | zou bezuurd worden | zou/zoudt bezuurd worden | zoudt bezuurd worden | zou bezuurd worden | zouden bezuurd worden | zouden bezuurd worden | zouden bezuurd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben bezuurd | bent bezuurd | bent/is bezuurd | zijt bezuurd | is bezuurd | zijn bezuurd | zijn bezuurd | zijn bezuurd | |||
verleden (v.v.t.) | was bezuurd | was bezuurd | was bezuurd | waart bezuurd | was bezuurd | waren bezuurd | waren bezuurd | waren bezuurd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bezuurd zijn | zult bezuurd zijn | zult bezuurd zijn | zult bezuurd zijn | zal bezuurd zijn | zullen bezuurd zijn | zullen bezuurd zijn | zullen bezuurd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bezuurd zijn | zou bezuurd zijn | zou/zoudt bezuurd zijn | zoudt bezuurd zijn | zou bezuurd zijn | zouden bezuurd zijn | zouden bezuurd zijn | zouden bezuurd zijn |