vervoeging van de bedrijvende vorm van binnensmokkelen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | binnensmokkelen | binnen te smokkelen | ||||||||
toekomend | zullen binnensmokkelen binnen zullen smokkelen |
te zullen binnensmokkelen binnen te zullen smokkelen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben binnengesmokkeld | te hebben binnengesmokkeld | ||||||||
toekomend | binnengesmokkeld zullen hebben | binnengesmokkeld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
binnensmokkelend | binnengesmokkeld | ev. smokkel binnen |
mv. verouderd smokkelt binnen |
smokkele binnen (bijzin) binnensmokkele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | smokkel binnen | smokkelt binnen | smokkelt binnen | smokkelt binnen | smokkelt binnen | smokkelen binnen | smokkelen binnen | smokkelen binnen | |||
verleden (o.v.t.) | smokkelde binnen | smokkelde binnen | smokkelde binnen | smokkelde binnen | smokkelde binnen | smokkelden binnen | smokkelden binnen | smokkelden binnen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal binnensmokkelen | zult/zal binnensmokkelen | zult/zal binnensmokkelen | zult binnensmokkelen | zal binnensmokkelen | zullen binnensmokkelen | zullen binnensmokkelen | zullen binnensmokkelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou binnensmokkelen | zou binnensmokkelen | zou(dt) binnensmokkelen | zoudt binnensmokkelen | zou binnensmokkelen | zouden binnensmokkelen | zouden binnensmokkelen | zouden binnensmokkelen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | binnensmokkel | binnensmokkelt | binnensmokkelt | binnensmokkelt | binnensmokkelt | binnensmokkelen | binnensmokkelen | binnensmokkelen | |||
verleden (o.v.t.) | binnensmokkelde | binnensmokkelde | binnensmokkelde | binnensmokkelde | binnensmokkelde | binnensmokkelden | binnensmokkelden | binnensmokkelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal binnensmokkelen binnen zal smokkelen |
zult/zal binnensmokkelen binnen zult/zal smokkelen |
zult/zal binnensmokkelen binnen zult/zal smokkelen |
zult binnensmokkelen binnen zult smokkelen |
zal binnensmokkelen binnen zal smokkelen |
zullen binnensmokkelen binnen zullen smokkelen |
zullen binnensmokkelen binnen zullen smokkelen |
zullen binnensmokkelen binnen zullen smokkelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou binnensmokkelen binnen zou smokkelen |
zou binnensmokkelen binnen zou smokkelen |
zou(dt) binnensmokkelen binnen zou(dt) smokkelen |
zoudt binnensmokkelen binnen zoudt smokkelen |
zou binnensmokkelen binnen zou smokkelen |
zouden binnensmokkelen binnen zouden smokkelen |
zouden binnensmokkelen binnen zouden smokkelen |
zouden binnensmokkelen binnen zouden smokkelen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb binnengesmokkeld | hebt binnengesmokkeld | hebt/heeft binnengesmokkeld | hebt binnengesmokkeld | heeft binnengesmokkeld | hebben binnengesmokkeld | hebben binnengesmokkeld | hebben binnengesmokkeld | |||
verleden (v.v.t.) | had binnengesmokkeld | had binnengesmokkeld | had binnengesmokkeld | hadt binnengesmokkeld | had binnengesmokkeld | hadden binnengesmokkeld | hadden binnengesmokkeld | hadden binnengesmokkeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal binnengesmokkeld hebben | zal/zult binnengesmokkeld hebben | zult/zal binnengesmokkeld hebben | zult binnengesmokkeld hebben | zal binnengesmokkeld hebben | zullen binnengesmokkeld hebben | zullen binnengesmokkeld hebben | zullen binnengesmokkeld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou binnengesmokkeld hebben | zou binnengesmokkeld hebben | zou/zoudt binnengesmokkeld hebben | zoudt binnengesmokkeld hebben | zou binnengesmokkeld hebben | zouden binnengesmokkeld hebben | zouden binnengesmokkeld hebben | zouden binnengesmokkeld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm binnengesmokkeld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt binnengesmokkeld | er is binnengesmokkeld | |||||||||
verleden | er werd binnengesmokkeld | er was binnengesmokkeld | |||||||||
toekomend | er zal binnengesmokkeld worden | er zal binnengesmokkeld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou binnengesmokkeld worden | er zou binnengesmokkeld zijn | |||||||||
lijdende vorm binnengesmokkeld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | binnengesmokkeld worden | binnengesmokkeld te worden | ||||||||
toekomend | binnengesmokkeld zullen worden | binnengesmokkeld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | binnengesmokkeld zijn | binnengesmokkeld te zijn | ||||||||
toekomend | binnengesmokkeld zullen zijn | binnengesmokkeld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word binnengesmokkeld | wordt binnengesmokkeld | wordt binnengesmokkeld | wordt binnengesmokkeld | wordt binnengesmokkeld | worden binnengesmokkeld | worden binnengesmokkeld | worden binnengesmokkeld | |||
verleden (o.v.t.) | werd binnengesmokkeld | werd binnengesmokkeld | werd binnengesmokkeld | werdt binnengesmokkeld | werd binnengesmokkeld | werden binnengesmokkeld | werden binnengesmokkeld | werden binnengesmokkeld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal binnengesmokkeld worden | zult binnengesmokkeld worden | zult binnengesmokkeld worden | zult binnengesmokkeld worden | zal binnengesmokkeld worden | zullen binnengesmokkeld worden | zullen binnengesmokkeld worden | zullen binnengesmokkeld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou binnengesmokkeld worden | zou binnengesmokkeld worden | zou/zoudt binnengesmokkeld worden | zoudt binnengesmokkeld worden | zou binnengesmokkeld worden | zouden binnengesmokkeld worden | zouden binnengesmokkeld worden | zouden binnengesmokkeld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben binnengesmokkeld | bent binnengesmokkeld | bent/is binnengesmokkeld | zijt binnengesmokkeld | is binnengesmokkeld | zijn binnengesmokkeld | zijn binnengesmokkeld | zijn binnengesmokkeld | |||
verleden (v.v.t.) | was binnengesmokkeld | was binnengesmokkeld | was binnengesmokkeld | waart binnengesmokkeld | was binnengesmokkeld | waren binnengesmokkeld | waren binnengesmokkeld | waren binnengesmokkeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal binnengesmokkeld zijn | zult binnengesmokkeld zijn | zult binnengesmokkeld zijn | zult binnengesmokkeld zijn | zal binnengesmokkeld zijn | zullen binnengesmokkeld zijn | zullen binnengesmokkeld zijn | zullen binnengesmokkeld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou binnengesmokkeld zijn | zou binnengesmokkeld zijn | zou/zoudt binnengesmokkeld zijn | zoudt binnengesmokkeld zijn | zou binnengesmokkeld zijn | zouden binnengesmokkeld zijn | zouden binnengesmokkeld zijn | zouden binnengesmokkeld zijn |