vervoeging van de bedrijvende vorm van concateneren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | concateneren | te concateneren | ||||||||
toekomend | zullen concateneren | te zullen concateneren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geconcateneerd | te hebben geconcateneerd | ||||||||
toekomend | geconcateneerd zullen hebben | geconcateneerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
concatenerend | geconcateneerd | ev. concateneer |
mv. verouderd concateneert |
concatenere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | concateneer | concateneert | concateneert | concateneert | concateneert | concateneren | concateneren | concateneren | |||
verleden (o.v.t.) | concateneerde | concateneerde | concateneerde | concateneerde | concateneerde | concateneerden | concateneerden | concateneerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal concateneren | zult/zal concateneren | zult/zal concateneren | zult concateneren | zal concateneren | zullen concateneren | zullen concateneren | zullen concateneren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou concateneren | zou concateneren | zou(dt) concateneren | zoudt concateneren | zou concateneren | zouden concateneren | zouden concateneren | zouden concateneren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geconcateneerd | hebt geconcateneerd | hebt/heeft geconcateneerd | hebt geconcateneerd | heeft geconcateneerd | hebben geconcateneerd | hebben geconcateneerd | hebben geconcateneerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geconcateneerd | had geconcateneerd | had geconcateneerd | hadt geconcateneerd | had geconcateneerd | hadden geconcateneerd | hadden geconcateneerd | hadden geconcateneerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geconcateneerd hebben | zal/zult geconcateneerd hebben | zult/zal geconcateneerd hebben | zult geconcateneerd hebben | zal geconcateneerd hebben | zullen geconcateneerd hebben | zullen geconcateneerd hebben | zullen geconcateneerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geconcateneerd hebben | zou geconcateneerd hebben | zou/zoudt geconcateneerd hebben | zoudt geconcateneerd hebben | zou geconcateneerd hebben | zouden geconcateneerd hebben | zouden geconcateneerd hebben | zouden geconcateneerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geconcateneerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geconcateneerd | er is geconcateneerd | |||||||||
verleden | er werd geconcateneerd | er was geconcateneerd | |||||||||
toekomend | er zal geconcateneerd worden | er zal geconcateneerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geconcateneerd worden | er zou geconcateneerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geconcateneerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geconcateneerd worden | geconcateneerd te worden | ||||||||
toekomend | geconcateneerd zullen worden | geconcateneerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geconcateneerd zijn | geconcateneerd te zijn | ||||||||
toekomend | geconcateneerd zullen zijn | geconcateneerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | — | — | — | — | wordt geconcateneerd | — | — | worden geconcateneerd | |||
verleden (o.v.t.) | — | — | — | — | werd geconcateneerd | — | — | werden geconcateneerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | — | — | — | — | zal geconcateneerd worden | — | — | zullen geconcateneerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | — | — | — | — | zou geconcateneerd worden | — | — | zouden geconcateneerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | — | — | — | — | is geconcateneerd | — | — | zijn geconcateneerd | |||
verleden (v.v.t.) | — | — | — | — | was geconcateneerd | — | — | waren geconcateneerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | — | — | — | — | zal geconcateneerd zijn | — | — | zullen geconcateneerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | — | — | — | — | zou geconcateneerd zijn | — | — | zouden geconcateneerd zijn |