vervoeging van de bedrijvende vorm van convoceren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | convoceren | te convoceren | ||||||||
toekomend | zullen convoceren | te zullen convoceren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geconvoceerd | te hebben geconvoceerd | ||||||||
toekomend | geconvoceerd zullen hebben | geconvoceerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
convocerend | geconvoceerd | ev. convoceer |
mv. verouderd convoceert |
convocere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | convoceer | convoceert | convoceert | convoceert | convoceert | convoceren | convoceren | convoceren | |||
verleden (o.v.t.) | convoceerde | convoceerde | convoceerde | convoceerde | convoceerde | convoceerden | convoceerden | convoceerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal convoceren | zult/zal convoceren | zult/zal convoceren | zult convoceren | zal convoceren | zullen convoceren | zullen convoceren | zullen convoceren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou convoceren | zou convoceren | zou(dt) convoceren | zoudt convoceren | zou convoceren | zouden convoceren | zouden convoceren | zouden convoceren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geconvoceerd | hebt geconvoceerd | hebt/heeft geconvoceerd | hebt geconvoceerd | heeft geconvoceerd | hebben geconvoceerd | hebben geconvoceerd | hebben geconvoceerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geconvoceerd | had geconvoceerd | had geconvoceerd | hadt geconvoceerd | had geconvoceerd | hadden geconvoceerd | hadden geconvoceerd | hadden geconvoceerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geconvoceerd hebben | zal/zult geconvoceerd hebben | zult/zal geconvoceerd hebben | zult geconvoceerd hebben | zal geconvoceerd hebben | zullen geconvoceerd hebben | zullen geconvoceerd hebben | zullen geconvoceerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geconvoceerd hebben | zou geconvoceerd hebben | zou/zoudt geconvoceerd hebben | zoudt geconvoceerd hebben | zou geconvoceerd hebben | zouden geconvoceerd hebben | zouden geconvoceerd hebben | zouden geconvoceerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geconvoceerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geconvoceerd | er is geconvoceerd | |||||||||
verleden | er werd geconvoceerd | er was geconvoceerd | |||||||||
toekomend | er zal geconvoceerd worden | er zal geconvoceerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geconvoceerd worden | er zou geconvoceerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geconvoceerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geconvoceerd worden | geconvoceerd te worden | ||||||||
toekomend | geconvoceerd zullen worden | geconvoceerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geconvoceerd zijn | geconvoceerd te zijn | ||||||||
toekomend | geconvoceerd zullen zijn | geconvoceerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geconvoceerd | wordt geconvoceerd | wordt geconvoceerd | wordt geconvoceerd | wordt geconvoceerd | worden geconvoceerd | worden geconvoceerd | worden geconvoceerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geconvoceerd | werd geconvoceerd | werd geconvoceerd | werdt geconvoceerd | werd geconvoceerd | werden geconvoceerd | werden geconvoceerd | werden geconvoceerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geconvoceerd worden | zult geconvoceerd worden | zult geconvoceerd worden | zult geconvoceerd worden | zal geconvoceerd worden | zullen geconvoceerd worden | zullen geconvoceerd worden | zullen geconvoceerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geconvoceerd worden | zou geconvoceerd worden | zou/zoudt geconvoceerd worden | zoudt geconvoceerd worden | zou geconvoceerd worden | zouden geconvoceerd worden | zouden geconvoceerd worden | zouden geconvoceerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geconvoceerd | bent geconvoceerd | bent/is geconvoceerd | zijt geconvoceerd | is geconvoceerd | zijn geconvoceerd | zijn geconvoceerd | zijn geconvoceerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geconvoceerd | was geconvoceerd | was geconvoceerd | waart geconvoceerd | was geconvoceerd | waren geconvoceerd | waren geconvoceerd | waren geconvoceerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geconvoceerd zijn | zult geconvoceerd zijn | zult geconvoceerd zijn | zult geconvoceerd zijn | zal geconvoceerd zijn | zullen geconvoceerd zijn | zullen geconvoceerd zijn | zullen geconvoceerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geconvoceerd zijn | zou geconvoceerd zijn | zou/zoudt geconvoceerd zijn | zoudt geconvoceerd zijn | zou geconvoceerd zijn | zouden geconvoceerd zijn | zouden geconvoceerd zijn | zouden geconvoceerd zijn |